In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en een gedaagde huurder. De zaak betreft woonfraude, waarbij de gedaagde de door hem gehuurde sociale huurwoning onderverhuurde aan derden, in strijd met de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden. Woonstad ontving meldingen van omwonenden dat de gedaagde niet meer in de woning verbleef en dat er andere personen in de woning verbleven. Na onderzoek door Stichting Bestrijding Woonfraude Hennepteelt (SBWH) werd bevestigd dat de woning werd onderverhuurd. Woonstad heeft de gedaagde meerdere keren geconfronteerd met deze klachten en gesommeerd de huurovereenkomst op te zeggen, maar de gedaagde heeft hier niet op gereageerd. Woonstad vorderde ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning, en betaling van de winst uit onderhuur en onderzoekskosten. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door de woning onder te verhuren en niet als hoofdverblijf te gebruiken. De rechter heeft de vordering van Woonstad toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van een bedrag van € 2.083,83 aan Woonstad, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.