In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] over de ontbinding van een koopovereenkomst van een woning. De koopovereenkomst, gesloten op 6 november 2018, werd ontbonden door [naam eiser] op 4 januari 2019, omdat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet voldaan hadden aan de verplichtingen uit de overeenkomst, waaronder het stellen van een bankgarantie of het storten van een waarborgsom. De gedaagden hadden een beroep gedaan op een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst, maar dit beroep werd niet geaccepteerd omdat zij niet de vereiste twee afwijzingen van hypotheekaanvragen hadden overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de ontbinding rechtsgeldig was en dat [naam eiser] aanspraak kon maken op een contractuele boete van 10% van de koopsom, zijnde € 27.200,00. Echter, de rechtbank matigde de boete tot € 3.500,00, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de schade die [naam eiser] daadwerkelijk had geleden. Daarnaast werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het correct inroepen van ontbindende voorwaarden in koopovereenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van contractuele verplichtingen.