In deze civiele procedure, aangespannen door de vereniging Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca en Aanverwante Bedrijf "Horeca Nederland", tegen de voormalige vennoten van een opgeheven vennootschap onder firma, is de kantonrechter te Rotterdam op 28 februari 2020 tot een uitspraak gekomen. De eiseres, Horeca Nederland, vorderde aanvankelijk een bedrag van € 1.539,18, vermeerderd met wettelijke handelsrente, van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Tijdens de procedure heeft Horeca Nederland haar eis verminderd, maar de kantonrechter oordeelde dat de akte van eisvermindering niet duidelijk was, waardoor het onduidelijk bleef wat precies gevorderd werd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de enige duidelijke vordering die overbleef, betrekking had op een factuur van € 261,36, die verband hield met werkzaamheden verricht door Horeca Nederland. De gedaagden erkenden dat er werkzaamheden waren verricht, maar voerden verweer tegen de hoogte van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat het gevorderde bedrag van € 261,36 terecht was en heeft dit toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Tevens werd Horeca Nederland veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagden, vastgesteld op nihil, omdat de gedaagden de procesvoering in eigen hand hadden gehouden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.M. van de Ven en is uitvoerbaar bij voorraad.