ECLI:NL:RBROT:2020:10853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
28 november 2020
Zaaknummer
8202146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met verkeerde partij gedagvaard; gedaagde is niet de verhuurder

In deze huurzaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die zij beschouwen als hun verhuurder. De procedure begon met een dagvaarding op 27 november 2019, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 6 februari 2020. De eisers huren sinds 1 februari 2008 een woning in Rotterdam en stellen dat deze woning tal van gebreken vertoont, waarover zij herhaaldelijk hebben geklaagd. Zij vorderen herstel van deze gebreken, terugbetaling van huur en een schadevergoeding van € 5.000,00 wegens immateriële schade.

De gedaagde heeft echter betwist dat zij de verhuurder is en heeft aangevoerd dat zij slechts de beheerder van de woning is. De werkelijke verhuurder zou [naam bedrijf] zijn, wat zij onderbouwd hebben met eigendomsinformatie uit het kadaster. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat [gedaagde] als verhuurder kan worden aangemerkt. Hierdoor zijn de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] afgewezen, omdat zij de verkeerde partij hebben gedagvaard.

De kantonrechter heeft de eisers als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde]. Daarnaast zijn de nakosten toegewezen, en is de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.K. Rapmund op 13 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8202146 CV EXPL 19-52010
uitspraak: 13 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiser 1] , en

2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.L.M. Limpens.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser 1] en [eiser 2] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 27 november 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 14 januari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [eiser 1] en [eiser 2] , met aanvullende producties;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 6 februari 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
[eiser 1] en [eiser 2] huren sinds 1 februari 2008 de woning aan de [adres] te Rotterdam.

3..Het geschil

3.1
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen - verkort weergegeven - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld althans tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele en wettelijke verplichtingen, en veroordeling van [gedaagde] om tot herstel van gebreken aan de onder 2.1 vermelde woning over te gaan en tot restitutie van tenminste 50% van de maandelijkse huur vanaf februari 2014 tot aan de datum van herstel van de gebreken, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hen van € 5.000,00 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan immateriële schadevergoeding, met nevenvorderingen.
3.2
Aan hun vordering leggen [eiser 1] en [eiser 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat de door hen van [gedaagde] gehuurde woning tal van gebreken heeft, waarover zij herhaaldelijk hebben geklaagd, maar dat herstel achterwege is gebleven. Hierdoor hebben zij huurgenot gemist en heeft de gezondheid van hen en hun kinderen te lijden gehad. Daarom stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van verbintenissen uit hoofde van de huurovereenkomst en vorderen zij, naast herstel van de gebreken, terugbetaling en vermindering van (een deel van) de huur alsmede immateriële schadevergoeding.
3.3
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot niet-ontvankelijk verklaring, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten en de nakosten, met rente.

4..De beoordeling

4.1
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiser 1] en [eiser 2] de verkeerde partij hebben gedagvaard, omdat [gedaagde] niet de verhuurder, maar de beheerder van de woning is. Aangevoerd is dat [naam bedrijf] de eigenaar en tevens de verhuurder is van de woning. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] eigendomsinformatie uit het kadaster overgelegd, waarop vermeld is dat [naam bedrijf] het recht van eigendom heeft van de onder 2.1 vermelde woning.
4.2
[eiser 1] en [eiser 2] hebben dit verweer niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] , in weerwil van het door haar aangevoerde, als verhuurder van de woning van [eiser 1] en [eiser 2] dient te worden aangemerkt.
4.3
Het voorgaande betekent dat, anders dan [eiser 1] en [eiser 2] hebben betoogd, [gedaagde] niet als de verhuurder van de woning kan worden aangemerkt, zodat de vorderingen ten onrechte tegen haar zijn ingesteld. Om deze reden worden de vorderingen afgewezen.
4.4
[eiser 1] en [eiser 2] worden als de in het ongelijk gesteld partij in de kosten van de procedure veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde.
4.5
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. De door [gedaagde] gevorderde rente over de proceskosten wordt, als op de wet gegrond, toegewezen, als hierna gemeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering, in al haar onderdelen, af;
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op:
- € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien
dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
en indien [eiser 1] en [eiser 2] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig hieraan hebben voldaan, begroot op:
- € 120,00 aan nasalaris en indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen ingaande de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465