ECLI:NL:RBROT:2020:10844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8118616_17072020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurvordering in het kader van een geschil tussen verhuurder en huurders over huurbetalingen en oplevering van de woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is een huurvordering aan de orde tussen de Stichting Woonstad Rotterdam en twee gedaagden, die in persoon procederen. De zaak betreft een geschil over de betaling van huur tot en met 12 juni 2019, de datum van oplevering van de door hen gehuurde woning. De kantonrechter heeft op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in deze kwestie.

De procedure is gestart met een tussenvonnis van 28 februari 2020, maar door de coronamaatregelen heeft een mondelinge behandeling niet kunnen plaatsvinden. Partijen hebben schriftelijk hun standpunten aangevuld. Woonstad vordert een bedrag van € 424,64 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagden hebben verweer gevoerd, stellende dat zij de woning eerder hadden willen opleveren, maar dat dit niet mogelijk was door omstandigheden aan de zijde van Woonstad.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eindoplevering van de woning op 12 juni 2019 heeft plaatsgevonden en dat de gedaagden gehouden zijn om de huur tot die datum te betalen. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagden niet hebben aangetoond dat de vertraging in de oplevering aan Woonstad te wijten was. Daarom is de vordering van Woonstad toegewezen, en zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. drs. E. van Schouten, die de beslissing heeft genomen dat de gedaagden in het ongelijk zijn gesteld en dat zij de kosten van de procedure moeten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8118616 CV EXPL 19-45473
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.S. van der Steld, GGN Mastering Credit B.V.,
tegen

1..[gedaagde 1] , en

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad” en “ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ”.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Bij tussenvonnis van 28 februari 2020, waarnaar verwezen wordt, is een mondelinge behandeling bepaald. Als gevolg van Covid-19 heeft deze geen doorgang kunnen vinden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunten schriftelijk aan te vullen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Woonstad heeft een akte genomen, met producties. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hierop gereageerd.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De (verdere) beoordeling

2.1
Gevorderd is om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan Woonstad te betalen € 424,64 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, en € 0,02 aan verschenen rente, een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten. De hoofdsom betreft huur tot en met 12 juni 2019, de datum van oplevering van de door hen gehuurde woning. Meer in het bijzonder gaat het om € 287,83 over de maand mei 2019 en, naar rato, € 115,14 over de maand juni 2019, alsmede € 21,66 die in april 2019 nog open stond.
2.2
In de conclusie van dupliek zijn verweren aangevoerd, waarop Woonstad nog heeft mogen reageren. In de kern komen die verweren erop neer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning op 30 april 2019 hadden willen opleveren, maar dat dit geen doorgang heeft gevonden als gevolg van verhindering aan de zijde van Woonstad. Vervolgens zou de afspraak voor de eindoplevering twee weken zijn verzet en wederom zijn geannuleerd, dit keer in verband met ziekte van [gedaagde 2] . Uiteindelijk vond de eindoplevering op 12 juni 2019 plaats. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vinden het, gelet hierop, niet terecht dat zij het gehele bedrag aan huur tot en met die datum moeten betalen.
2.3
In de laatst genomen akte heeft Woonstad onderbouwd met stukken uiteengezet dat op 13 mei 2019 een tusseninspectie heeft plaatsgevonden, waarbij geconstateerd is dat nog werkzaamheden in het gehuurde moesten plaatsvinden om de woning deugdelijk op te leveren. Er is een afspraak gemaakt voor de eindoplevering op 5 juni 2019, die op verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzet is naar 12 juni 2019, op welke datum de werkzaamheden nog niet volledig waren afgerond. Vervolgens is de einddatum van de huurovereenkomst uit coulance gehandhaafd op 12 juni 2019. Daarom vordert Woonstad de betaling van huur tot aan die datum.
2.4
In hun laatst genomen akte hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze gang van zaken niet weersproken.
2.5
Gelet hierop is het verschuiven van de datum voor de eindoplevering niet veroorzaakt door uitstel dat voor rekening van Woonstad zou moeten komen, maar het gevolg geweest van het feit dat het gehuurde niet eerder klaar was om in deugdelijke staat te worden opgeleverd. Bij deze stand van zaken heeft Woonstad de datum van eindoplevering terecht op 12 juni 2019 kunnen houden als de datum waarop de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Dat brengt met zich dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehouden zijn om de huur tot en met die datum te betalen. Het gaat om een bedrag van € 424,64 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, en om € 0,02 aan verschenen rente. Deze bedragen worden toegewezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling hiervan, wat betekent dat het gehele bedrag verhaald kan worden op één van beiden.
2.6
Het aangevoerde dat er geen kans is geweest om te reageren op een van de zijde van Woonstad voorgestelde betalingsregeling, wordt niet gevolgd, want naar de kantonrechter begrijpt is die betalingsregeling omstreeks 21 september 2019 aangeboden, terwijl de dagvaarding dateert van 15 oktober 2019. Er is dus voldoende tijd geweest om afspraken te maken over gespreide betaling van het openstaande bedrag.
2.7
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in het ongelijk gesteld en daarom in de kosten veroordeeld, aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 228,11 aan verschotten en
€ 180,00 aan salaris voor de gemachtigde.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander is bevrijd, om aan Woonstad tegen kwijting te betalen € 424,66 aan hoofdsom en verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 424,64 vanaf 15 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 228,11 aan verschotten en € 180,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465