ECLI:NL:RBROT:2020:10825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8701462 CV EXPL 20-28013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gewerkte uren uit mondelinge overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eenmanszaak, handelend onder de naam van eiseres, en de besloten vennootschap TransVille ABMS B.V. Eiseres vorderde betaling van € 2.057,00 voor gewerkte uren die zij had verricht in opdracht van TransVille voor het Stedelijk Museum Schiedam. De partijen waren overeengekomen dat eiseres een uurtarief van € 100,00 exclusief btw zou ontvangen. Eiseres had in totaal 47 uur gewerkt, waarvan TransVille slechts 30 uur had betaald. Eiseres had de resterende 17 uur gefactureerd, maar TransVille had deze factuur niet betaald.

De procedure begon met een dagvaarding op 30 juli 2020, waarna een mondelinge behandeling plaatsvond op 16 oktober 2020. TransVille betwistte de vordering en stelde dat er geen contractuele relatie bestond, omdat eiseres direct met het Stedelijk Museum had moeten samenwerken. De kantonrechter oordeelde echter dat er wel degelijk een overeenkomst van opdracht was ontstaan tussen eiseres en TransVille, ondanks dat deze niet schriftelijk was vastgelegd.

De kantonrechter heeft de vordering van eiseres tot betaling van de hoofdsom van € 2.057,00 toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente vanaf de verzuimdatum en de buitengerechtelijke incassokosten van € 308,55. TransVille werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8701462 CV EXPL 20-28013
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 30 juli 2020,
gemachtigde: mr. A.D. Lachman te Capelle aan den IJssel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TransVille ABMS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam] .
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” respectievelijk “TransVille”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 het schriftelijke verweer van TransVille, met productie;
 het tussenvonnis van 7 september 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de brief van 8 oktober 2020 van mr. Lachman namens [eiseres] , met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Verschenen zijn [eiseres] en haar gemachtigde. De heer [naam] voornoemd (hierna: [naam] ) heeft via Skype voor Bedrijven deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
1.4.
Ter griffie van de rechtbank is op 23 oktober 2020 nog een brief van mr. Lachman van 19 oktober 2020 met bijlagen binnengekomen. Nu de behandeling reeds was gesloten, zijn deze stukken buiten beschouwing gelaten.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] drijft een eenmanszaak en is gespecialiseerd in het schrijven van (zakelijke) teksten.
2.2.
In de zomer van 2019 heeft TransVille [eiseres] verzocht werkzaamheden voor het Stedelijk Museum Schiedam te verrichten. Partijen zijn in dat verband een uurtarief van € 100,00 exclusief btw overeengekomen.
2.3.
Eind september 2019 heeft TransVille [eiseres] betaald voor 30 uur werk.
2.4.
Op 6 oktober 2019 heeft [eiseres] per e-mail aan [naam] doorgegeven dat zij op dat moment in totaal 47 uur aan werkzaamheden had verricht.
2.5.
Bij factuur van 30 april 2020 heeft [eiseres] aan TransVille € 2.057,00 in rekening gebracht voor de resterende 17 uur werk (inclusief btw).
2.6.
Bij brief/e-mail van 1 juni 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan TransVille geschreven – voor zover hier van belang –:
“(…)
Cliënte heeft ons opdracht gegeven onderstaande vordering te incasseren.
Factuur 20200105 d.d. 30–04–2020 € € 2.057,00
(..)
Namens cliënte stel ik u nog eenmaal in de gelegenheid om vóór 15 juni 2020 het verschuldigde bedrag van€ 2.057,00te betalen, door het verrichten van een online betaling (..)”
2.7.
In reactie hierop heeft TransVille per e-mail van 2 juni 2020 aan de gemachtigde van [eiseres] geschreven – voor zover hier van belang –:
“Ik ontving uw mail refererend aan een factuur van 30 april 2020. (…)
Wij zullen de openstaande factuur betalen zodra de omstandigheden dat toelaten. (…)”
2.8.
TransVille heeft deze factuur vervolgens niet betaald.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, TransVille te veroordelen aan haar te betalen € 2.057,00 aan hoofdsom en € 308,55 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) over € 2.057,00 vanaf de verzuimdatum tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van TransVille in de proceskosten, waaronder het salaris van haar gemachtigde ad € 495,00, en in de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft voor TransVille in de zomer van 2019 een opdracht uitgevoerd waarbij zij is ingezet voor het Stedelijk Museum te Schiedam. Van de 47 uur die zij aan de opdracht heeft besteed, heeft TransVille de 17 uur die [eiseres] bij factuur van 30 april 2020 in rekening heeft gebracht onbetaald gelaten. Nu TransVille niet tijdig heeft betaald en nimmer heeft gereageerd op de betalingsherinnering, is [eiseres] overgegaan tot een minnelijk incassotraject. Zij vordert daarom ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 308,55. Voorts vordert [eiseres] de wettelijke handelsrente vanaf de datum van verzuim.
3.3.
TransVille heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Aan de samenwerking tussen [eiseres] en TransVille ligt geen contract ten grondslag. TransVille en [eiseres] hadden afgesproken dat [eiseres] inhoudelijk en financieel rechtstreeks met het Stedelijk Museum Schiedam zou samenwerken. Nadat [eiseres] echter haar eerste factuur aan het Stedelijk Museum Schiedam had gestuurd, vroeg het museum aan TransVille om de facturering via TransVille te laten lopen. TransVille is hiermee akkoord gegaan en heeft de eerste factuur van [eiseres] vervolgens vrijwel direct betaald. Het aantal uren dat [eiseres] zegt te hebben gewerkt valt voor TransVille niet te controleren. De output van [eiseres] is beperkt gebleven tot een handvol korte artikelen. Het merendeel van de redactie van deze website is al vrij snel overgenomen door het Stedelijk Museum Schiedam zelf. [eiseres] is op de hoogte van het conflict tussen TransVille en het Stedelijk Museum Schiedam. TransVille vindt het onfatsoenlijk dat [eiseres] direct is overgegaan tot het inschakelen van een incassobureau.

4..De beoordeling

De (contractuele) verhouding tussen [eiseres] en TransVille

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat TransVille [eiseres] heeft verzocht om voor het Stedelijk Museum Schiedam werkzaamheden te verrichten. Daaruit volgt in beginsel dat TransVille moet worden aangemerkt als opdrachtgever van [eiseres] . Voor zover TransVille bedoeld heeft te stellen dat het Stedelijk Museum Schiedam als opdrachtgever van [eiseres] moet worden aangemerkt, wordt het volgende overwogen. De enkele stelling van TransVille dat zij met [eiseres] had afgesproken dat [eiseres] inhoudelijk – en in eerste instantie ook financieel – rechtstreeks met het Stedelijk museum Schiedam zou samenwerken brengt niet zonder meer mee dat TransVille geacht moet worden de opdracht aan [eiseres] niet zelf, maar namens het Stedelijk Museum Schiedam te hebben verstrekt. Nu TransVille geen andere feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van deze stelling, gaat de kantonrechter hieraan voorbij.
4.2.
Dat betekent dat in deze procedure vast staat dat tussen TransVille en [eiseres] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. De omstandigheid dat de overeenkomst niet schriftelijk is vastgelegd, doet aan het bestaan daarvan niet af.
De betaling van de gewerkte uren
4.3.
TransVille is als opdrachtgever verantwoordelijk voor de betaling van de door [eiseres] in het kader van de opdracht gewerkte uren. Tussen partijen is niet in geschil dat het overeengekomen tarief € 100,00 exclusief btw bedraagt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft TransVille niet, althans niet voldoende concreet betwist dat door [eiseres] in totaal 47 uur aan de opdracht is besteed. Haar enkele stelling dat de output van [eiseres] niet te controleren valt en dat de output beperkt is tot een handvol korte artikelen, is daartoe onvoldoende. Daarbij weegt mee dat TransVille door [eiseres] al op 6 oktober 2019 is geïnformeerd over het aantal gewerkte uren (zie 2.4). Toen heeft TransVille geen aanleiding gezien dit aantal ter discussie te stellen of om nadere informatie te vragen. Bovendien heeft TransVille in haar e-mail van 2 juni 2020 toegezegd de factuur te zullen betalen zonder enig voorbehoud te maken op dit punt, hetgeen wel in de rede had gelegen als TransVille het niet eens zou zijn geweest met het aantal in rekening gebrachte uren. De omstandigheid dat de door [eiseres] bij TransVille in rekening gebrachte uren niet in verhouding zouden staan met hetgeen TransVille voor de opdracht betaald heeft gekregen van het Stedelijk Museum Schiedam, zoals TransVille nog heeft gesteld, doet niet af aan de verplichting van TransVille om de door [eiseres] gemaakte uren te betalen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 2.057,00 zal worden toegewezen.
De wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW
4.5.
[eiseres] maakt verder aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf de datum van verzuim. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de betalingstermijn van haar factuur van 30 april 2020 veertien dagen is. [eiseres] heeft evenwel zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzuim is ingetreden op 15 juni 2020, nu haar gemachtigde TransVille bij brief van 1 juni 2020 nog in de gelegenheid heeft gesteld om de factuur vóór 15 juni 2020 te betalen. Uit de e-mail van TransVille van 2 juni 2020 (zie 2.7) blijkt dat zij toen op de hoogte was van de factuur en de aanzegging om deze vóór 15 juni 2020 te betalen. Nu betaling is uitgebleven, is het verzuim op 15 juni 2020 ingetreden. De kantonrechter zal de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW daarom als op de wet gegrond toewijzen met ingang van 15 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
[eiseres] maakt ook aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu sprake is van een overeenkomst tussen twee professionele partijen, is TransVille ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW zonder aanmaning een vergoeding verschuldigd voor redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Verzending van een zogenaamde ‘veertiendagenbrief’ is dus niet vereist.
4.7.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat haar gemachtigde telefonisch en schriftelijk contact heeft gehad met TransVille over de betaling van de factuur van 30 april 2020. Daarmee is voldoende onderbouwd dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De gevorderde vergoeding van € 308,55 is overeenkomstig dit tarief berekend en is dan ook toewijsbaar.
De proceskosten en nakosten
4.8.
TransVille wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 323,99 aan verschotten (€ 87,99 aan dagvaardingskosten en € 236,00 aan griffierecht) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 180,00 per punt). Dat er reden is om af te wijken van het gebruikelijke tarief voor het salaris van de gemachtigde is niet gesteld of gebleken, zodat die hierop gerichte vordering van [eiseres] in zoverre wordt afgewezen.
4.9.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt TransVille om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 2.365,55, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over € 2.057,00 vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt TransVille in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 323,99 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde en tevens, indien TransVille niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis (vrijwillig) aan het vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478