ECLI:NL:RBROT:2020:10815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
10/175188-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting aan de schutting van de buurvrouw met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 9 juli 2019 opzettelijk brand heeft gesticht aan de schutting van de tuin van haar achterbuurvrouw in Dordrecht. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, heeft de brand gesticht uit een impulsieve reactie op een nare opmerking van de buurvrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen eerdere justitiële contacten had en dat zij zich had ingespannen om te voldoen aan de voorwaarden van haar voorlopige hechtenis, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting, maar heeft de gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en moet zij een schadevergoeding van €800,- betalen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/175188-19
Datum uitspraak: 24 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. A. Heida, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij De Waag en een contactverbod met [naam slachtoffer] ;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, met aftrek van voorarrest, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door zestig dagen hechtenis.

4..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 9 juli 2019 te Dordrecht
opzettelijk brand heeft gesticht aan een (tuin)schutting van een woning gelegen
aan de [adres delict] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een
brandbare vloeistof over die schutting gegoten en (vervolgens) kranten tussen
die schutting gestopt en die brandbare vloeistof en die kranten in
aanraking gebracht met de vlam van een (gas)aansteker, ten gevolge
waarvan die schutting gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft opzettelijk brand gesticht aan de schutting van de tuin van de woning van haar achterbuurvrouw, met wie zij al geruime tijd in onmin leeft. Brandstichting is een ernstig misdrijf, omdat als gevolg daarvan onbeheersbare en gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. De verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen en daarbij kennelijk ook geen oog gehad voor het gevaar dat zij veroorzaakte voor de veelal houten constructies in de omgeving van de schutting. De rechtbank weegt mee dat het in brand steken van de schutting een doelgerichte actie van de verdachte was om deze buurvrouw angst aan te jagen. Met haar handelen heeft de verdachte bij deze buurvrouw en andere buurtgenoten gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Gelukkig is de brand in dit geval beperkt gebleven.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 22 juli 2020 over de verdachte gerapporteerd. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de schorsing van de voorlopige hechtenis was aan de verdachte als voorwaarden opgelegd een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling. Zij heeft zich volledig ingezet om aan deze voorwaarden te voldoen. De verdachte is op alle meldplichtgesprekken verschenen en in december 2019 is zij gestart met een ambulante behandeling bij polikliniek De Waag. Volgens haar behandelaar is de verdachte sterk intrinsiek gemotiveerd, neemt zij de behandeling serieus en ziet zij de meerwaarde van het aanpakken van haar problematiek. Geadviseerd wordt de meldplicht en behandelverplichting voort te zetten.
Psycholoog drs. [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 mei 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Voorafgaand aan het ten laste gelegde is er sprake geweest van een opeenstapeling van irritaties richting de aangeefster. De spanning is bij de verdachte vanaf 2016 opgelopen en ongeveer een half jaar voor het ten laste gelegde is zij overbelast geraakt. Er lijkt een opeenstapeling geweest te zijn van onverwerkte emoties, oplopende spanningen in het contact met haar zoon en toenemende confrontaties met de aangeefster. Deze onverwerkte emoties kwamen steeds meer naar boven, maar dit heeft zich vooral vertaald in gevoelens van boosheid. Boosheid over het onrecht dat zij in haar leven heeft ervaren, maar ook boosheid naar de aangeefster toe. Op de dag van het ten laste gelegde kreeg de verdachte opnieuw te maken met een nare opmerking door de aangeefster. Dit heeft op dat moment gezorgd voor enorme woede bij de verdachte. Uiteindelijk is het haar niet meer gelukt om deze boosheid te controleren en is zij kortstondig de controle verloren. Vanuit een impuls heeft zij de schutting in brand gestoken.
Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressieve stoornis, eenmalige episode, matig van ernst. Daarnaast is er sprake van dwangmatige en vermijdende persoonlijkheidstrekken met tekortschietende copingvaardigheden.
De verdachte kan in staat worden geacht om het ontoelaatbare van haar handelen te beseffen. Vanwege de ziekelijke stoornis (de depressieve stoornis) in combinatie met de dwangmatige en vermijdende persoonlijkheidstrekken is zij echter verminderd in staat geweest om in vrijheid andere gedragskeuzen te maken en conform te handelen. Daarom is het ten laste gelegde de verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
Concluderend en ondersteund door de klinische indrukken, kan er gezegd worden dat er sprake is van een laag tot matig risico op gewelddadig gedrag. Zonder passende hulpverlening bestaat het risico dat de copingvaardigheden van de verdachte ontoereikend blijven in het hanteren van conflicten met en het gedrag van de aangeefster. Aangezien de verdachte nog steeds in de directe leefomgeving van de aangeefster verblijft, bestaat een risico op herhaling. Echter, de draaglast en schaamte ten aanzien van het ten laste gelegde is groot, wat de kans op herhaling weer verkleint. Zij is gemotiveerd om te werken aan het vergroten van haar copingvaardigheden en beheersingsvaardigheden. Hulpverlening is inmiddels opgestart. Dit zal de kans op herhaling verkleinen.
Geadviseerd wordt dat de reeds ingezette behandeling bij forensische polikliniek De Waag wordt voortgezet. Binnen deze behandeling kan aandacht besteed worden aan haar gebrekkige emotieregulatie, het ontwikkelen van adequate copingvaardigheden en het verbeteren van de impulscontrole.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over. Bij de verdachte bestond dus tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat veel belang wordt gehecht aan voortzetting van de behandeling van de verdachte. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou dat kunnen doorkruisen. Daarnaast dateert het door de verdachte gepleegde feit van ruim een jaar geleden en is sindsdien niet gebleken van nieuwe incidenten tussen de verdachte en het slachtoffer.
Met de psycholoog en de reclassering vindt de rechtbank het noodzakelijk dat de begeleiding van de reclassering en de ambulante behandeling bij De Waag worden voortgezet. Daarom zullen die begeleiding en behandeling als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden gekoppeld. De rechtbank zal tevens als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ook als een stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank daarnaast een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. Zij vordert een vergoeding van € 1.150,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Zij heeft gevorderd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor hetzelfde bedrag.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist. Aangevoerd is dat de kosten voor een geheel nieuwe nog te plaatsen betonnen schutting niet op de verdachte verhaald kunnen worden, omdat zij slechts één houten schuttingdeel heeft beschadigd. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld welk deel van de opgevoerde immateriële schade gerelateerd kan worden aan het ten laste gelegde feit. De verdediging heeft bepleit de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht: de schutting is immers beschadigd als gevolg van de brand. Uitgangspunt bij schadevergoeding is herstel van de rechtmatige toestand, dus de benadeelde partij zo veel mogelijk terug te brengen in de positie waarin zij zonder het strafbare feit zou hebben verkeerd. Daarom heeft de benadeelde partij er recht op dat haar houten schutting wordt hersteld. Zij kan niet de kosten van een betonnen schutting vergoed krijgen. Nu er te weinig aanknopingspunten zijn om de schade aan het schuttingdeel precies te begroten, zal de rechtbank de schade schatten. De rechtbank schat de schade aan de schutting van de benadeelde partij op een bedrag van € 200,-. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Het resterende deel van de vordering zal worden afgewezen.
Eveneens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 600,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 juli 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij in aanzienlijke mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 800,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling (blijven) stellen van de forensische polikliniek De Waag voor haar problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelinstelling verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
112 (honderdtwaalf) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
56 (zesenvijftig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 800,- (zegge: achthonderd euro),bestaande uit € 200,- aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het resterende deel van de vordering voor wat betreft de materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering voor wat betreft de immateriële schade;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 800,-(hoofdsom,
zegge: achthonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 800,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
16 (zestien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op of omstreeks 9 juli 2019 te Dordrecht
opzettelijk brand heeft gesticht aan een (tuin)schutting van een woning gelegen
aan de [adres delict] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een
brandbare vloeistof over die schutting gegoten en/of (vervolgens) kranten tussen
die schutting gestopt en die brandbare vloeistof en/of (vervolgens) die kranten in
aanraking gebracht met de vlam van een (gas)aansteker, in elk geval opzettelijk
(open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen),ten gevolge
waarvan die schutting geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die schutting en/of de daaraan
grenzende overkapping, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten
was.