ECLI:NL:RBROT:2020:10810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8273958_24072020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurvordering en bewijslevering in geschil tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is een huurvordering aan de orde. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.C.Y. Cheung, vordert betaling van achterstallige huur van haar huurder, de gedaagde, die in persoon verschijnt. De huurovereenkomst tussen partijen is op 21 januari 2020 geëindigd, waarna de gedaagde de woning heeft verlaten. De eiseres stelt dat de gedaagde de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 en januari 2020 niet heeft voldaan, en vordert een totaalbedrag van € 3.600,- aan hoofdsom, plus rente. De gedaagde betwist deze vordering en stelt dat zij de huur contant heeft betaald, maar kan dit niet zonder meer bewijzen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde tot en met 21 januari 2020 woonruimte heeft gehuurd van de eiseres. De vraag die voorligt is of de gedaagde nog huur verschuldigd is. De kantonrechter laat de gedaagde toe tot het bewijs van haar stelling dat zij de huurtermijnen voor de maanden oktober, november en december 2019 heeft betaald. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden, en er wordt een getuigenverhoor gepland om het bewijs te leveren. De gedaagde moet uiterlijk de dag voor de rolzitting aangeven op welke wijze zij dit bewijs wil leveren, en moet zorgdragen voor de oproeping van eventuele getuigen.

Dit tussenvonnis is gewezen op 24 juli 2020 en is openbaar uitgesproken. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van huurders en verhuurders in het bewijs van huurbetalingen behandelt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8273958 CV EXPL 20-2200
uitspraak: 24 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 10 januari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 25 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, die geen doorgang heeft gevonden;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] heeft van [eiseres] woonruimte gehuurd aan de [adres], tegen een huurprijs van € 900,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2
De huurovereenkomst tussen partijen is op 21 januari 2020 geëindigd. [gedaagde] heeft de woning verlaten.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert, na eiswijziging, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.600,- aan hoofdsom en € 5,81 aan verschenen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom vanaf 2 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met rente vanaf 14 dagen na het wijzen van vonnis, en in de nakosten.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] woonruimte van haar heeft gehuurd, maar de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 alsmede januari 2020 niet heeft voldaan. Het gaat om viermaal € 900,-, tezamen € 3.600,-.
3.3
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Niet is in geschil dat [gedaagde] tot en met 21 januari 2020 woonruimte heeft gehuurd van [eiseres]. Voor de in deze zaak te nemen beslissingen doet het er niet toe of dit een kamer betrof dan wel het gehele appartement. De huurovereenkomst is beëindigd en het gehuurde is ontruimd. Het enige waarover de kantonrechter dient te oordelen is de vraag of [gedaagde] nog huur verschuldigd is aan [eiseres].
4.2
[eiseres] vordert betaling van € 3600,-. Het gaat om vier maanden huur, te weten de maanden oktober, november en december 2019 en januari 2020.
4.3
[gedaagde] erkent de huur voor de maand januari 2020 niet hebben voldaan. De hoogte van het daarmee verband houdende gevorderde bedrag van € 900,- is niet bestreden en daarom toewijsbaar.
4.4
[gedaagde] bestrijdt wel dat de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 niet zou zijn voldaan. Zij voert aan dat [eiseres] iedere maand de huur contant kwam innen en zij niet wilde dat de huur werd overgemaakt op haar bankrekening.
In dit verband is relevant dat [eiseres] dit niet heeft weersproken, zodat vaststaat dat de huur doorgaans contant vooruit werd betaald, op één uitzondering na in augustus 2019 toen de huur is overgemaakt naar de bankrekening van de vriend van [eiseres], waarbij niet de omschrijving “huur” mocht worden vermeld. Ook is relevant dat [gedaagde] onderbouwd met stukken heeft aangevoerd dat zij steeds rond de 24e van de maand de huur voor de volgende maand moest betalen en toen telkens bedragen van rond de € 1.000,- contant heeft opgenomen van haar bankrekening. Dat is op dezelfde wijze gebeurd eind september, oktober en november 2019. Uit een WhatsApp bericht kan voorts worden opgemaakt dat [gedaagde] een afspraak heeft gehad met [eiseres] op 23 november 2019.
4.5
Op basis van het vorenstaande kan echter nog niet geconcludeerd worden dat de betreffende drie huurtermijnen daadwerkelijk zijn voldaan. [gedaagde] op wie de bewijslast rust, wordt toegelaten hiervan bewijs te leveren.
4.6
Iedere verdere beslissing wordt thans aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
laat [gedaagde] toe tot het bewijs van haar stelling dat zij de huurtermijnen over de maanden oktober, november en december 2019 ten belope van € 900,- per maand heeft betaald aan [eiseres];
bepaalt dat:
  • [gedaagde] zich op de rolzitting van
  • indien zij dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door haar voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen en de getuigen voor de daaropvolgende vier maanden; [gedaagde] zal te zijner tijd zelf zorg hebben te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw) te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465