In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en N.V. Reinis. [verzoeker] verzocht om vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 5 maart 2020 was opgelegd wegens diefstal van metalen van het afvalbrengstation waar hij werkte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van goederen zonder toestemming, wat een dringende reden voor ontslag oplevert. Ondanks dat [verzoeker] heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan deze handelingen, heeft hij verzocht om zijn salaris en andere vergoedingen te ontvangen tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de feiten die aan het ontslag ten grondslag lagen, voldoende ernstig waren. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat Reinis niet verplicht was om de transitievergoeding aan [verzoeker] te betalen, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker]. Het verzoek van [verzoeker] is afgewezen, evenals het voorwaardelijk tegenverzoek van Reinis tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.