In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres een loonvordering heeft ingediend. De eiseres, werkzaam als Medewerkster/Bedrijfsleidster, heeft zich in november 2019 ziek gemeld en stelt dat de gedaagde, haar werkgever, vanaf februari 2020 is gestopt met het betalen van haar loon zonder geldige reden. De eiseres vordert in kort geding een bedrag van € 7.049,- netto aan achterstallig loon over de maanden februari tot en met augustus 2020, alsook een wettelijke verhoging en een salarisspecificatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2020 hebben partijen een regeling getroffen, maar de eiseres heeft later de vaststellingsovereenkomst ontbonden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres door ziekte niet in staat was om haar werk te verrichten en dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de loondoorbetaling. De rechter oordeelt dat de eiseres recht heeft op 70% van haar loon gedurende de eerste 52 weken van haar ziekte, en dat de gedaagde ten onrechte de loonbetaling heeft stopgezet. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De uitspraak benadrukt het belang van loondoorbetaling bij ziekte en de verplichtingen van de werkgever in dit kader.