ECLI:NL:RBROT:2020:10802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8495779
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst met transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [bedrijf B]. [persoon A] was sinds 27 augustus 2018 arbeidsongeschikt en heeft een verzoek ingediend om het ontslag op staande voet, gegeven door [bedrijf B] op 12 maart 2020, te vernietigen. De rechter heeft vastgesteld dat de redenen voor het ontslag, waaronder het niet naleven van re-integratieverplichtingen en vermoedelijke nevenwerkzaamheden, niet voldoende dringende redenen opleverden om het ontslag te rechtvaardigen. Het ontslag op staande voet is dan ook vernietigd. De rechter heeft [bedrijf B] veroordeeld tot betaling van het salaris van [persoon A] vanaf de datum van het ontslag tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, met een wettelijke verhoging van 15%.

Daarnaast heeft [bedrijf B] een voorwaardelijk verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor het geval het ontslag niet rechtsgeldig was. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en heeft de arbeidsovereenkomst per 1 december 2020 ontbonden. [persoon A] heeft recht op een transitievergoeding van € 31.289,88, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8495779 VZ VERZ 20-8686
uitspraak: 14 oktober 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
verzoekster,
verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. G. Bloem,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
verweerster,
verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. L. Smit.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] ” en “ [bedrijf B] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift van [persoon A] d.d. 7 mei 2020, met producties 1 tot en met 44;
  • het verweerschrift van [bedrijf B] , tevens houdende een voorwaardelijk verzoek, met producties 1 tot en met 48;
  • het verweerschrift van [persoon A] tegen het voorwaardelijk verzoek, met producties 1 tot en met 14;
  • de aantekeningen van de zitting en de bij die gelegenheid door de gemachtigden van partijen overgelegde pleitnota’s.
1.2
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020. [persoon A] is verschenen, bijgestaan door
mr. Bloem. Namens [bedrijf B] zijn verschenen haar HR-manager [persoon C] en haar Managing Director [persoon D] , bijgestaan door mr. Smit.
1.3
Na de zitting is bericht ontvangen dat geen regeling in der minne is getroffen.
1.4
De datum van de uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[bedrijf B] exploiteert een railterminal waar dagelijks treinen met herkomst en bestemmingen door heel Europa worden gelost en geladen met containers.
2.2
Op grond van een arbeidsovereenkomst is [persoon A] vanaf 1 augustus 2000 bij (de rechtsvoorganger van) [bedrijf B] werkzaam geweest, laatst in de functie van Supervisor Gate voor 40 uur per week tegen een salaris van € 4.274,- bruto exclusief 8% vakantietoeslag.
2.3
[persoon A] is op 27 augustus 2018 uitgevallen door arbeidsongeschiktheid vanwege ziekte.
2.4
[bedrijf B] heeft op 3 september 2018 de bedrijfsarts ingeschakeld die [persoon A] niet in staat heeft geacht werkzaamheden te verrichten in verband met niet werkgerelateerde psychische klachten. Aangegeven is dat [persoon A] vermoedelijk vanaf 10 september 2018 haar werkzaamheden weer voorzichtig zou kunnen oppakken vanuit huis.
2.5
Op 18 september 2018 heeft de bedrijfsarts bericht dat [persoon A] nog niet in staat was om (aangepast) werk te verrichten.
2.6
Op 10 oktober 2018 heeft de bedrijfsarts dat ook bericht en tevens aangegeven dat dit binnen enkele weken anders zou zijn. Als te verwachten hersteltijd is toen een periode van twee à drie maanden vermeld. De bedrijfsarts achtte de kans klein dat [persoon A] 104 weken arbeidsongeschikt zou blijven.
2.7
Op 31 oktober 2018 heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat [persoon A] herstellende was, maar nog niet in staat was om al haar reguliere werkzaamheden op te pakken. De bedrijfsarts heeft aangestuurd op een geleidelijke hervatting van de werkzaamheden, waarbij partijen in onderling overleg de aard van de aangepaste werkzaamheden dienden af te stemmen en de aanwezigheid op het werk in het begin moest worden beperkt.
2.8
Omdat dit niet is gerealiseerd heeft de bedrijfsarts op 26 november 2018 partijen geadviseerd om nog diezelfde dag telefonisch contact met elkaar te hebben om een afspraak te maken op kantoor bij [bedrijf B] . De bedrijfsarts verwachtte dat re-integratie zou bijdragen aan herstel en dat hiermee op 3 december 2018 kon worden aangevangen.
2.9
[bedrijf B] heeft op 26 november 2018 geprobeerd om telefonisch met [persoon A] in contact treden, wat niet is gelukt.
2.1
Op 27 november 2018 berichtte [persoon A] via WhatsApp dat zij het emotioneel niet aankon om te bellen.
2.11
HR-manager [persoon C] is op 3 december 2018 op bezoek gegaan bij [persoon A] .
2.12
Op 12 december 2018 heeft nogmaals op afspraak een ontmoeting met [persoon A] plaatsgevonden, ditmaal bij een eetgelegenheid, waarbij van de zijde van [bedrijf B] [persoon C] en [persoon D] voornoemd aanwezig waren. Afgesproken is dat [persoon A] op 17 december 2018 zou starten met re-integratie voor drie ochtenden per week.
2.13
Op 17 december 2018 is [persoon A] gestart met re-integratie.
2.14
Op 19 december 2018 heeft [persoon A] in een WhatsAppbericht meegedeeld dat zij om 9:00 uur een afspraak met de bedrijfsarts had en daarna naar kantoor zou komen. Dat laatste is niet gebeurd. [persoon C] heeft die dag naar [persoon A] gebeld, maar haar niet aan de lijn gekregen.
2.15
Op 21 december 2018 heeft [persoon A] zich bij een secretaresse van [bedrijf B] weer volledig ziek gemeld.
2.16
De bedrijfsarts heeft op 21 december 2018 gerapporteerd dat [persoon A] wegens schending van haar privacy om een andere bedrijfsarts had gevraagd. Aan dat verzoek is gehoor gegeven.
2.17
Op 4 en 7 januari 2019 heeft [persoon C] , via WhatsApp, geïnformeerd naar hoe het met [persoon A] ging en waarom zij geen contact met haar opnam. [persoon A] heeft aangegeven dat zij een terugval had gehad en dat zij het psychisch moeilijk had.
2.18
Op 9 januari 2019 is [persoon A] naar de nieuwe bedrijfsarts geweest en die heeft bericht dat [persoon A] weer volledig was uitgevallen en niet in staat was om haar werkzaamheden te hervatten vanwege medische, niet werkgerelateerde, klachten waarvoor haar behandeling is bijgesteld. De prognose is gunstig geacht.
2.19
Op 21 januari 2019 heeft de bedrijfsarts een voorzichtig positief effect vastgesteld, maar [persoon A] nog niet in staat geacht om de werkzaamheden te hervatten.
2.2
Op 6 februari 2019 heeft de bedrijfsarts de belastbaarheid van [persoon A] verbeterd geacht en aangegeven dat zij eind februari haar werkzaamheden zou kunnen hervatten met behulp van een werkhervattingsplan.
2.21
Op 25 februari 2019 heeft de bedrijfsarts een grote terugval geconstateerd.
2.22
Per e-mailbericht van zaterdag 23 maart 2019 heeft [persoon A] aan [bedrijf B] meegedeeld dat zij er een paar dagen tussenuit ging naar het huis van haar vader in Bosnië.
2.23
Bij het consult van de bedrijfsarts van 25 maart 2019 is [persoon A] niet verschenen.
2.24
Bij e-mailbericht van 25 maart 2019 heeft [persoon C] aan [persoon A] meegedeeld dat het goed was dat zij er even tussenuit is gegaan, maar dat de afspraak bij de bedrijfsarts niet meer kosteloos geannuleerd kon worden.
2.25
Naar aanleiding van bezoeken aan de bedrijfsarts op 3 en 15 april 2019 is bericht dat de behandeling van [persoon A] geen effect zou hebben, dat bijstelling daarvan zou worden beoordeeld en dat [persoon A] de bedrijfsarts hierover zou informeren. Zij is niet in staat geacht om het werk te hervatten.
2.26
Middels e-mailberichten van 17 en 30 april 2019 heeft [persoon C] [persoon A] uitgenodigd om met elkaar bij te praten.
2.27
Op 30 april 2019 heeft [persoon A] aangegeven graag te willen bellen. [persoon C] heeft vervolgens laten weten de volgende dag te zullen bellen.
2.28
[persoon A] is uitgenodigd voor een telefonisch spreekuur met de bedrijfsarts, maar was op
6 mei 2019 niet bereikbaar.
2.29
Op 28 mei 2019 is [persoon C] bij [persoon A] op bezoek geweest.
2.3
Per e-mailbericht van 11 juni 2019 heeft [persoon A] gevraagd of een afspraak met de bedrijfsarts verzet kon worden in verband met een gesprek en een intake van haar bij een hersteloord voor een behandeling van meerdere weken. Hiermee is ingestemd en de afspraak is verzet.
2.31
Naar aanleiding van het consult op 12 juni 2019 heeft de bedrijfsarts bericht dat [persoon A] een intensief behandeltraject zal starten, waardoor zij vier weken niet bereikbaar zal zijn.
2.32
Op 22 juli 2019 heeft de bedrijfsarts bericht dat [persoon A] recentelijk een intensief behandeltraject heeft afgesloten, dat haar belastbaarheid is verbeterd, maar dat zij nog niet in staat is om te werken. Tevens is vermeld dat [persoon A] een afspraak zal maken met [persoon C] en dat zij haar collega’s een keer zal bezoeken.
2.33
Op 8 augustus 2019 is [persoon A] niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts, naar aanleiding waarvan zij heeft aangegeven de uitnodiging niet te hebben ontvangen. [persoon C] was die ochtend bij [persoon A] op de koffie. De bedrijfsarts is verzocht een nieuwe afspraak te plannen.
2.34
Op 15 augustus 2019 is [persoon A] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft hierover gerapporteerd dat sprake is van niet werk gerelateerde medische klachten waarvoor behandeling plaatsvindt, maar dat de belastbaarheid van [persoon A] verbeterd is en dat een terugkeer naar het werk in beeld komt. Afgesproken is dat [persoon A] de daaropvolgende week tenminste twee keer naar het werk zou gaan om koffie te drinken met collega’s en zodoende de drempel te nemen om het werk te hervatten. Geadviseerd is om dit aan het eind van die week te evalueren en dan samen een werkhervattingsplan op te stellen met een voorzichtige start in werktijd en met afbakening van taken.
2.35
[persoon C] heeft op 20 augustus 2019 via WhatsApp aan [persoon A] gevraagd of ze de rapportage van de bedrijfsarts heeft gezien, waarop [persoon A] op 21 augustus 2019 heeft gereageerd. Zij heeft aangegeven het verslag te hebben gezien en akkoord te zijn gegaan met het drinken van koffie op het werk omdat de drempel voor haar heel hoog lag, maar in het weekend in paniek is geraakt bij de gedachte dat ze iedereen onder ogen moest komen, met slaaptekort hartkloppingen en zweetaanvallen tot gevolg, omdat zij zich schaamt en omdat het voelt als falen. Tevens is vermeld dat zij hierover met haar therapeut heeft gesproken en dat die heeft gezegd dat het wellicht nog te vroeg is. [persoon A] heeft aangegeven dat zij het gewoon nog niet kan en zich tegenover [persoon C] geëxcuseerd.
2.36
Op 22 augustus 2019 heeft de bedrijfsarts meegedeeld telefonisch te hebben gesproken met [persoon A] en dat zij heeft verteld dat de drempel voor haar te hoog is om koffie te gaan drinken op het werk en dat dit leidt tot terugvalklachten. De bedrijfsarts heeft met [persoon A] afgesproken dat zij [persoon C] zou gaan benaderen voor een afspraak op neutraal terrein, omdat [persoon A] zelf heeft gemeld haar situatie met [persoon C] te willen bespreken om van gedachten te wisselen over welke oplossingen te creëren zijn.
2.37
Op 10 september 2019 heeft de bedrijfsarts wederom telefonisch gesproken met [persoon A] en is de door haar gevoelde drempel aan de orde geweest. De bedrijfsarts heeft met [persoon A] afgesproken een driegesprek te plannen op locatie, waarbij [persoon C] gevraagd zal worden aanwezig te zijn, en waarbij gesproken zal worden over de werksituatie van [persoon A] en om in kaart te brengen op welke manier belemmerende factoren voor terugkeer naar het werk kunnen worden weggenomen. De datum van het driegesprek is bepaald op 16 september 2019.
2.38
Het driegesprek heeft plaatsgevonden. In de rapportage van de bedrijfsarts over dat gesprek op 16 september 2019 is vermeld dat [persoon A] drie mogelijkheden zijn voorgehouden, te weten terugkeer naar het eigen werk, met deskundige ondersteuning streven naar ander werk buiten de organisatie, en het treffen van een regeling tussen partijen met daarna de mogelijkheid tot herstel en het op eigen initiatief van [persoon A] maken van een nieuwe start in passend werk. Afgesproken is dat [persoon A] hierover zou nadenken en er is een vervolgafspraak gemaakt.
2.39
Op 9 oktober 2019 is het driegesprek voortgezet. In de rapportage van de bedrijfsarts van die datum is vermeld dat [persoon A] te kennen heeft gegeven niet meer terug te willen keren in haar werk, af te willen zien van re-integratie daar, en het dienstverband met [bedrijf B] te willen beëindigen middels een vaststellingsovereenkomst, zodat ze dan zelf de ruimte heeft om te kunnen kiezen voor ander werk en om te bepalen wanneer zij dat wil. Met [persoon A] is afgesproken dat zij contact zal opnemen met een advocaat om een voorstel te doen ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst en hierover aan [persoon C] te berichten uiterlijk op
18 oktober 2019.
2.4
Bij e-mailbericht van 23 oktober 2019 heeft [persoon C] onder verwijzing naar het laatste driegesprek met de bedrijfsarts aan [persoon A] meegedeeld dat afgesproken is dat zij uiterlijk op
18 oktober 2019 een terugkoppeling zou geven maar dat deze niet is ontvangen. [persoon A] is verzocht om deze uiterlijk voor 25 oktober 2019 toe te sturen.
2.41
Bij e-mailbericht van 23 oktober 2019 heeft [persoon A] aan [persoon C] bericht dat zij de week daarvoor opgenomen is geweest in het ziekenhuis in verband met hoge bloeddruk. Door verhoging van de dosering van haar medicatie is sprake geweest van toegenomen vermoeidheid en hartritmestoornissen in verband waarmee zij op maandag 21 oktober naar de spoedeisende hulp is gegaan en daar een nacht heeft moeten blijven ter observatie. [persoon A] heeft meegedeeld op zoek te gaan naar iemand die haar kan bijstaan en adviseren en zich geëxcuseerd voor de vertraging.
2.42
Bij e-mailbericht van 28 oktober 2019 heeft [persoon C] aan [persoon A] bericht het vervelend voor haar te vinden dat ze weer in het ziekenhuis heeft gelegen en gevraagd om voor 31 oktober 2019 iets van zich te laten horen.
2.43
De bedrijfsarts heeft op 4 november 2019 aan [persoon C] laten weten dat [persoon A] ondanks haar ziekte kan communiceren. Voorgesteld is om [persoon A] schriftelijk uit te nodigen voor een gesprek en parallel daaraan een spreekuur bij hem te plannen. Ook is in overweging gegeven om een sanctie toe te passen als [persoon A] haar afspraak niet nakomt.
2.44
Bij brief van 6 november 2019 heeft [persoon C] aan [persoon A] geschreven dat ondanks verleend uitstel geen voorstel van haar is ontvangen naar aanleiding van het driegesprek op
9 oktober 2019, dat dit onaanvaardbaar wordt geacht en niet langer wordt getolereerd, omdat het in strijd is met goed werknemerschap en met met verplichtingen uit de Wet Poortwachter. Meegedeeld is dat [persoon A] zal worden opgeroepen bij de bedrijfsarts om te beoordelen of zij in staat is om binnen [bedrijf B] te re-integreren. Zo ja, dan zal de [bedrijf B] de verdere re-integratie vorm gaan geven. Een loonsanctie is aangekondigd bij weigering daaraan mee te werken. Daarnaast is aangegeven dat [bedrijf B] open blijft staan om het dienstverband met [persoon A] met wederzijds goedvinden te beëindigen en dat zij haar voorstel daartoe afwacht.
2.45
Bij e-mailbericht van 6 november 2019 heeft de inmiddels ingeschakelde gemachtigde van [persoon A] aan [persoon C] meegedeeld dat [persoon A] volledig arbeidsongeschikt is, een terugval heeft gehad en onder psychische behandeling is, en dat zij recent zeer hoge bloeddruk heeft ondervonden, waardoor zij volgens de bedrijfsarts niet kan re-integreren. Aangegeven is dat niet wordt begrepen waarom op 16 september 2019 de drie opties zijn voorgehouden. Verzocht is om een eerstejaarsevaluatie.
2.46
Op 12 november 2019 heeft de bedrijfsarts op zijn spreekuur een gesprek met [persoon A] gehad en hierover gerapporteerd dat [persoon A] niet in staat is om te starten met re-integratie binnen of buiten [bedrijf B] , omdat eerst effectieve behandeling van haar medische problemen moet plaatsvinden. [persoon A] heeft heeft aangegeven niet meer terug te kunnen keren bij [bedrijf B] . Geadviseerd is om bij voldoende belastbaarheid een tweedespoorbedrijf erbij te betrekken.
2.47
[bedrijf B] heeft op 13 november 2020 opdracht gegeven aan Restment B.V. (hierna: Restment) om onderzoek te verrichten naar [persoon A] in verband met aanwijzingen en vermoedens dat zij gedurende haar ziekteverzuim werkzaamheden en/of activiteiten verricht, die zich niet
verhouden tot het door haar geschetste ziektebeeld.
2.48
Op 4 december 2019 heeft de bedrijfsarts op zijn spreekuur een gesprek met [persoon A] gehad en hierover gerapporteerd dat [persoon A] medische klachten heeft waarvoor behandeling plaatsvindt, die onvoldoende effect heeft en is bijgesteld in verband met andere medische problemen. Forse objectieve klachten zijn geconstateerd en [persoon A] wordt niet in staat geacht te starten met
re-integratie binnen of buiten [bedrijf B] . De bedrijfsarts heeft met [persoon A] afgesproken afstemming te hebben met haar behandelaar, waarna een vervolgafspraak wordt gemaakt.
2.49
Op 23 december 2019 heeft de bedrijfsarts aan [persoon A] bericht dat zij was uitgenodigd die dag voor het telefonisch spreekuur, maar dat deze afspraak binnen 48 uur voor het geplande tijdstip is geannuleerd.
2.5
Bij e-mailbericht van 23 december 2019 heeft [persoon C] aan de bedrijfsarts meegedeeld zijn rapportage over [persoon A] te hebben zien langskomen en gevraagd of zij zelf heeft afgezegd.
2.51
Bij e-mailbericht van 23 december 2019 heeft de bedrijfsarts aan [persoon C] meegedeeld dat [persoon A] hem na 17 december zou informeren over het gesprek met haar behandelaar en dat hij een getekende toestemmingsverklaring heeft, maar ook van [persoon A] gegevens van haar behandelaar zou ontvangen om afstemming te hebben en informatie op te vragen. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat [persoon A] dit vorige week niet heeft verstrekt en dat hij haar meermaals heeft gebeld zonder gehoor.
2.52
Bij e-mailbericht van 23 december 2019 heeft [persoon C] aan [persoon A] geschreven dat de bedrijfsarts heeft bericht dat zij geen gehoor heeft gegeven aan een gepland telefonisch consult, dat zij door de bedrijfsarts gevraagde informatie niet heeft verstrekt, en dat zij niet bereikbaar is geweest voor hem ondanks dat de bedrijfsarts haar meerdere keren heeft getracht te bereiken. [persoon A] is meegedeeld dat zij niet voldoet aan haar re-integratieverplichtingen, waardoor [bedrijf B] zich genoodzaakt ziet om haar loon per direct stop te zetten totdat zij weer voldoet aan haar verplichtingen.
2.53
Op 2 januari 2020 heeft de bedrijfsarts [persoon A] gezien op zijn spreekuur en hierover gerapporteerd dat [persoon A] medische klachten heeft, waarvoor behandeling plaatsvindt, en dat recent een ziekenhuisopname noodzakelijk is geweest door andere medische problemen. Medisch gezien is er nog geen eindsituatie. Haar belastbaarheid is nog steeds zeer wisselend. [persoon A] is niet in staat geacht te starten met re-integratie binnen [bedrijf B] . Geadviseerd is een arbeidsdeskundig onderzoek te laten plaatsvinden en te starten met tweede spooractiviteiten in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. [persoon A] heeft aangegeven hieraan mee te zullen werken.
2.54
Bij e-mailbericht van 2 januari 2020 heeft de bedrijfsarts aan [persoon C] meegedeeld dat hij [persoon A] op zijn spreekuur van 4 december heeft gezien en dat hij toen met haar mondeling heeft afgesproken dat zij de afstemming met haar behandelaar zou bespreken en aansluitend de gegevens van de behandelaar aan hem zou doorgeven. De bedrijfsarts geeft aan dat hij niet is geïnformeerd volgens afspraak en dat hij zonder aankondiging heeft geprobeerd [persoon A] telefonisch te bereiken, wat niet is gelukt. Daarnaast heeft de bedrijfsarts meegedeeld dat hij [persoon A] op
2 januari 2020 weer heeft gezien en dat het medisch nog steeds niet goed met haar gaat. Met de kerst is [persoon A] weer opgenomen geweest in het ziekenhuis. Haar behandeling is bijgesteld. Voorts heeft de bedrijfsarts meegedeeld dat hij ondanks de beperkingen geadviseerd heeft te starten met een tweedespoortraject en vermeldt dat Arbo Unie veel werkt met Verbanen, met positief effect.
2.55
Op 10 januari 2020 heeft de bedrijfsarts [persoon A] gezien op zijn spreekuur en hierover gelijkluidend gerapporteerd als op 2 januari 2020 met als aanvulling dat [persoon A] volgende week verder medisch beleid bespreekt met haar arts, waarna de bedrijfsarts haar op maandag
weer spreekt.
2.56
Op 13 januari 2020 heeft de bedrijfsarts [persoon A] gezien op zijn spreekuur en hierover is - naast bericht over haar toestand zoals eerder in januari 2020 - meegedeeld dat hij in samenspraak met haar huisarts activerende revalidatie bij Belife heeft geadviseerd.
2.57
Bij e-mailbericht van 13 januari 2020 heeft de gemachtigde van [persoon A] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [bedrijf B] geschreven dat er geen reden is om de uitbetaling van loon te staken, omdat [persoon A] voldoet aan haar re-integratieverplichtingen. Aangegeven is dat de bedrijfsarts op 4 december 2019 geen specifieke vervolgafspraak heeft gemaakt en dat geen andere pogingen zijn ondernomen om contact te krijgen met [persoon A] dan de uitnodiging per brief om op 2 januari te verschijnen op het spreekuur.
2.58
Bij e-mailbericht van 14 januari 2020 heeft register arbeidsdeskundige [persoon E] aan [persoon C] geschreven met de bedrijfsarts te hebben besprokendat er nog wel sprake is van ziekte, maar dat er ook mogelijkheden voor re-integratie zijn. Meegedeeld is dat geprobeerd wordt om [persoon A] te bellen voor het maken van een afspraak voor onderzoek en waarschijnlijk een tweede spoor advies.
2.59
Bij e-mailbericht van 14 januari 2020 met als onderwerp “Concept Inzetbaarheidsprofiel” heeft de bedrijfsarts aan [persoon A] geschreven dat zij op korte termijn een arbeidsdeskundig onderzoek heeft en dat hiervoor door hem een advies is opgesteld ten aanzien van haar inzetbaarheid en beperkingen. [persoon A] is gevraagd hierop te reageren.
2.6
Bij e-mailbericht van 15 januari 2020 heeft [persoon A] aan de bedrijfsarts geschreven:
“Helaas kan ik niet mijn akkoord geven voor het door u opgemaakte inzetbaarheidsprofiel. De inhoud hiervan staat totaal niet in lijn met de werkelijkheid.
Mbt persoonlijk functioneren;
* concentratie is er NIET
* denken in beperkingen en teruggetrokken leven zijn een gevolg van mijn psychische klachten.
Mbt sociaal functioneren zijn er geen beperkingen volgens u.
- door het niet persoonlijk kunnen functioneren (zie hierboven de oorzaak ervan) kan ik ook niet sociaal functioneren. Ik leef daarom teruggetrokken, ben erg op mezelf, kan niet tegen drukte en vermijd daarom ruimtes en gelegenheden waar veel mensen zijn.
- ik kan niet tegen harde geluiden, heb regelmatig paniekaanvallen en het slapen is een groot probleem .
Door mijn constante hoge bloeddruk is ook inspanning uit den boze.
Prognose van belastbaarheid;
- Deze neemt niet toe maar juist af, de reden hiervan is u bekend.
- Dezelfde reden zorgt ervoor dat mijn herstel zowel medisch als psychisch stagneert.
- Op mijn verzoek is er een verwijzing voor een andere aanvullende behandeling. U voelde hier in eerste instantie niet veel voor omdat we al ver over het eerste jaar heen zitten en het al lang genoeg duurt, en ik had inmiddels ook al een advocaat, was uw eerste reactie.
- Medisch gezien is er wel degelijk een beperking voor werk, zowel voor eigen werk als elders. Met onlangs een opname in het ziekenhuis met een bloeddruk van 230/ 145 en een bloeddruk meting over een periode van 24 uur met een gemiddelde bovendruk van 192, is de beperking duidelijk. Tijdens onze vele consulten heeft u meerdere malen verklaard dat mijn situatie zelfs levensbedreigend is en u mij om die reden niet aan het werk kan en mag sturen.
In het verslag van 4 dec 2019, verklaart u dat ik nog steeds niet in staat ben om te starten met re-integratie, zowel binnen als buiten het [bedrijf B] . Hierna is mijn medische en psychische situatie alleen maar verslechterd, en ben ik op 24 dec wederom met een
ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Dit alles is dan ook bij u bekend.
Uw visie op duurzame inzetbaarheid kunt u vervangen door onderstaande;
- Er wordt door u constant aangedrongen voor start 2de spoor. Ik ben verplicht om hieraan mee te werken (WvP) en zal dit uiteraard ook doen. Ik ben niet in staat om te re-integreren op welke manier of waar dan ook.
Ik zou bovenstaande punten graag opgenomen willen hebben in het profiel.
Op 4 dec ben ik nog arbeidsongeschikt, hierna heeft u daar beperkt inzetbaar van gemaakt terwijl u welbekend is dat mijn toestand juist is verslechterd.
Ik zie de aangepaste versie graag zsm terug.”
2.61
Bij e-mailbericht van 15 januari 2020 is namens de arbeidsdeskundige aan [persoon A] gevraagd of het mogelijk is om op 16 januari 2020 arbeidsdeskundig onderzoek te verrichten bij haar thuis en ter voorbereiding daarvan de officiële functiebeschrijving van de functie waarvoor zij is uitgevallen, een door [persoon A] zelf opgestelde omschrijving van de werkzaamheden en een cv van haar te ontvangen.
2.62
Het door de bedrijfsarts aan de arbeidsdeskundige verstrekte inzetbaarheidsprofiel van [persoon A] luidt als volgt:
Persoonlijk functioneren
Zijn er beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren: Ja
Concentreren: is tijdelijk beperkt, kan de aandacht minder goed vasthouden.
Herinneren: is tijdelijk beperkt, schrijft regelmatig zaken op , om ze te onthouden.
Inzicht in eigen kunnen: denkt veelal in beperkingen. Leeft als gevolg van haar klachten zeer nog teruggetrokken.
De cliënt is tijdelijk aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken.
Sociaal functioneren
Zijn er beperkingen op het gebied van sociaal functioneren: ja
Is tijdelijk beperkt, leeft teruggetrokken. Vermijd druktes, of gelegenheden waar veel mensen zijn.
Aanpassing aan fysische omgevingseisen
Zijn er beperkingen op het gebied van fysische omgevingseisen: ja
Is tijdelijk beperkt. Kan slecht tegen drukke prikkels, harde geluiden
Dynamische handelingen
Zijn er beperkingen op liet gebied van dynamisch handelen: Nee
Statische houdingen
Zijn er beperkingen op het gebied van statische houdingen: Nee
Werktijden
Zijn er beperkingen op het gebied van werktijden: Ja
Is tijdelijk beperkt. Werkt op dit moment om medische redenen niet. Bij aanvang van re-integratie zal haar werkbelasting en werktijd geleidelijk moeten worden opgebouwd.
Einddoel is volledige werktijd.
Prognose van de belastbaarheid
De belastbaarheid neemt toe.
Medisch is er geen eindsituatie. Wegens onvoldoende behandeleffect en stagnerend herstel wordt haar behandeling bijgesteld. Betrokkene is verwezen voor activatie en andere aanvullende behandeling. Inzet is vergroting van de belastbaarheid.
Visie BA op duurzame inzetbaarheid in eigen werk
Strikt medisch is er geen beperking voor terugkeer in eigen werk.
Betrokkene heeft aangegeven erg op te zien in terugkeer in eigen werk. Ze wil liever middels 2e spoor een nieuwe start maken in passend werk bij een andere werkgever. Ze staat open voor start 2e spoor
Praktische belemmeringen ten aanzien van werk en/of re-integratie in de komende
maanden.
Door behandeling/begeleiding beperkt beschikbaar voor arbeid. Betrokken zal op korte termijn een intake krijgen bij Belife. Op basis van de intake zal een behandelplan worden opgesteld.
Visie van de werknemer
Is de werknemer het eens met de inzetbaarheidsprofiel: nee
Betrokkene ervaart zich ernstiger beperkt dan omschreven in inzetbaarheidsprofiel.
Zijn de werknemer en de bedrijfsarts het eens over de prognose: Ja
Overige zaken
Einddoel is volledige re-integratie bij een andere werkgever. Strikt genomen is er medische geen belemmering voor terugkeer in eigen werk. Betrokkene geeft aan terugkeer naar eigen werk nog niet uit te sluiten .”
2.63
Bij e-mailbericht van 15 januari 2020 heeft [persoon A] - verkort weergegeven - aan de arbeidsdeskundige bericht:
“(…)
Ik kreeg gisteren eind middag (…) een inzetbaarheidsprofiel gemaild, ik heb daar vandaag pas inhoudelijk op kunnen reageren. Een terugkoppeling hierop heb ik dan ook nog niet mogen ontvangen.
Wat mij betreft kan het onderzoek morgen gewoon plaatsvinden bij mij thuis.
Ik wil er wel even duidelijk bij vermelden dat ik
* niet akkoord ben met de inhoud van het inzetbaarheidsprofiel.
* functie en taakomschrijving zijn op te vragen bij de werkgever. Ik ben niet in staat om die nu zelf op te maken terwijl de werkgever hem al heeft liggen.
* ik ben ook niet in staat om nu even snel een cv te gaan maken. Gezien de reden van mijn verzuim is dat niet onlogisch
Als deze informatie belangrijk is voor het onderzoek dan zouden we het onderzoek na
10 februari moeten maken. Dan heb ik in ieder geval wat meer tijd om het op papier te zetten. In beide gevallen is de arbeidsdeskundige welkom op mijn woonadres.”
2.64
Bij e-mailbericht van 17 januari 2020 heeft de gemachtigde van [bedrijf B] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [persoon A] meegedeeld dat [persoon A] zelf te kennen heeft gegeven niet te willen re-integreren bij [bedrijf B] , maar de voorkeur heeft gegeven aan een beëindiging van het dienstverband, waarna de mogelijkheid is gegeven om haar wensen kenbaar te maken, waaraan tot 6 november 2019 geen gehoor is gegeven. Onder verwijzing naar de brief van [bedrijf B] van 6 november 2019, die is bijgevoegd, is meegedeeld dat [persoon A] toen is gewaarschuwd en dat zij na het consult van de bedrijfsarts van 12 november 2019 haar re-integratieverplichtingen wederom heeft geschonden door niet met hem in contact treden, nadat zij bij haar behandelaar was geweest, en doordat de bedrijfsarts meerdere keren zonder resultaat contact met [persoon A] heeft gezocht. Aangevoerd is dat [persoon A] daarom geen recht heeft op loon. Betwist is dat dit buitenproportioneel en in strijd met goed werkgeverschap is. Tevens is meegedeeld dat [bedrijf B] bereid is geweest om de loonstop in te trekken enkel vanwege het feit dat [persoon A] gedurende de kerst opgenomen is geweest in het ziekenhuis, maar dat zij er wel vanuit gaat dat [persoon A] meewerkt aan haar re-integratie door op spreekuren te verschijnen, instructies van de bedrijfsarts en [bedrijf B] na te leven, telefonisch bereikbaar te zijn en haar telefoon en e-mail te controleren, in contact te treden met de betreffende persoon als daarom wordt verzocht, te melden aan [bedrijf B] of bij de betreffende instantie als zij niet in staat is op de afgesproken tijd informatie te verstrekken, en om ervoor zorg te dragen dat het direct bij [bedrijf B] wordt gemeld als zij op enig moment niet verblijft op haar huisadres, bijvoorbeeld vanwege ziekenhuisopname. Meegedeeld is dat dit een laatste waarschuwing is en dat [bedrijf B] bij het niet naleven van de instructies of het anderszins niet nakomen van de re-integratieverplichtingen, afhankelijk van de ernst daarvan, zal overgaan tot het stopzetten van loon of het treffen van andere maatregelen in de arbeidsrechtelijke sfeer. Voorts zijn afschriften van de 42e-weeksmelding alsmede de eerstejaars evaluatie verstrekt.
2.65
Bij e-mailbericht van 21 januari 2020 heeft de gemachtigde van [persoon A] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [bedrijf B] geschreven dat de brief van 6 november 2019 nooit is ontvangen en nooit is verstuurd, dat de stelling dat sprake is van herhaaldelijk niet nakomen van voorschriften derhalve volledig ongegrond is, dat [persoon A] zich continu aan alle afspraken heeft gehouden, dat de eerstejaars evaluatie nooit besproken en/of ingezien is en niet ondertekend is door [persoon A] , dat de arbeidsdeskundige contact heeft gehad met de bedrijfsarts over het inzetbaarheidsprofiel en dat het eerste spoor, zo begrijpt gemachtigde, niet wordt afgesloten omdat [persoon A] in de toekomst de eigen functie gewoon zou kunnen hervatten. Meegedeeld is dat de e-mail met ‘verplichtingen’ voor kennisgeving wordt aangenomen.
2.66
Bij e-mailbericht van 22 januari 2020 heeft [persoon C] aan de bedrijfsarts voorgehouden dat in het inzetbaarheidsprofiel van [persoon A] staat dat er geen medische beperkingen zijn voor terugkeer naar werk en de vraag voorgelegd of zij [persoon A] met deze informatie kan oproepen voor re-integratie naast het tweedespoortraject.
2.67
Bij e-mailbericht van 28 januari 2020 heeft [persoon C] aan de bedrijfsarts geschreven dat zij van hem nog geen reactie heeft gekregen op de mail van vorige week dat zij uit het arbeidsdeskundigerapport, evenals uit de vorige rapportage van de bedrijfsarts haalt dat [persoon A] wellicht toch terug wil komen bij [bedrijf B] in verband waarmee de vraag wordt gesteld of [persoon A] kan worden uitgenodigd voor een kop koffie naast de inzet van het tweede spoor, om de banden aan te halen nu terugkeer een optie is voor [persoon A] .
2.68
Op 27 januari 2020 heeft de bedrijfsarts [persoon A] gezien op zijn spreekuur en hierover gerapporteerd dat hij haar voor activerende revalidatie heeft verwezen naar Belife en hierover inmiddels contact heeft opgenomen met Belife en dat hij hoopt dat dit snel kan starten. Ook is vermeld dat inmiddels een arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Geadviseerd is om parallel hieraan te starten met een eerste intake in het kader van het tweede spoor.
2.69
Bij e-mailbericht van 28 januari 2020 heeft de bedrijfsarts aan [persoon C] geschreven dat het zeker mogelijk is om een keer af te spreken met [persoon A] , dat zij gemotiveerd is om het tweede spoor te starten, maar nog erg beperkt is in belastbaarheid. Vermeld is dat [persoon A] daarom graag met Belife aan de gang gaat om de situatie te doorbreken.
2.7
[persoon C] heeft [persoon A] uitgenodigd om met haar koffie te drinken, op 28 januari 2020 via WhatsApp en op 30 januari 2020 per e-mail.
2.71
De gemachtigde van [bedrijf B] heeft bij e-mailbericht van 4 februari 2020 aan de gemachtigde van [persoon A] geschreven dat verwacht wordt dat [persoon A] vandaag contact opneemt met haar cliënt, zo niet dan is er voor cliënt helaas geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een loonstop.
2.72
Bij e-mailbericht van 4 februari 2020 heeft de gemachtigde van [persoon A] aan de gemachtigde van [bedrijf B] geschreven begrepen te hebben dat [persoon A] diezelfde dag per e-mail contact zal opnemen. Ook is meegedeeld dat [persoon A] louter een e-mail van [persoon C] heeft ontvangen om eens koffie te gaan drinken, wat geen reden is voor een loonstop.
2.73
Bij e-mailbericht van 5 februari 2020 heeft [persoon A] - verkort weergegeven - het volgende aan [persoon C] geschreven:
“(…) Het stadium van een kopje koffie drinken zijn wij helaas voorbij. Je hebt niet alleen mij , maar ook mijn gezin, bewust kapot willen maken door constante druk uit tw oefenen, leugens te verspreiden en te dreigen met van alles en nog wat. (…)”
2.74
Bij e-mailbericht van 7 februari 2020 is [persoon A] uitgenodigd op 11 februari 2020 op de locatie van Arbo Unie Rotterdam voor een kennismakingsgesprek en het inzetten van een
re-integratietraject spoor 2 door Verbanen . Daarbij is aangegeven dat geprobeerd is om [persoon A] telefonisch te bereiken. Verzocht is te laten weten of de datum schikt.
2.75
Op 17 februari 2020 heeft register arbeidsdeskundige [persoon E] een rapportage uitgebracht, waarin - verkort weergegeven - het volgende wordt vermeld en geadviseerd:
“(…)
Betrokkene kan op dit moment het eigen werk niet uitvoeren. (…)
Er zijn geen voorzieningen of aanpassingen denkbaar waarmee het eigen werk wel passend te maken is. (…)
Op dit moment is het niet aan de orde ander passend werk bij de eigen werkgever te laten uitvoeren. Daarvoor zijn de beperkingen op dit moment ook te groot (concentratie, herinneren) (…)
Betrokkene dient ondersteund te worden middels een spoor twee re-integratiebedrijf. De meeste re-integratiekansen lijken voorlopig in het tweede spoor te liggen. Indien op termijn herstel optreedt kan het zijn dat toch ook het eigen werk weer tot de mogelijkheden gaan behoren. Er zal dan eerst een mediation traject diende plaats te vinden. Voorlopig wordt echter werkhervatting buiten de eigen werkgever geadviseerd.
(…)”
2.76
Op 19 februari 2020 heeft Restment een rapport opgemaakt dat aan [bedrijf B] is verstrekt, waarin - verkort weergegeven - voorzien van foto’s het volgende wordt vermeld:
(…)
INLEIDING
Op woensdag 13 november 2019 wordt namens de heer [persoon D] , directeur van [bedrijf B] ( [bedrijf B] ) verzocht onderzoek te doen naar een werknemer van [bedrijf B] . Betreffende werknemer is geruime tijd ziek en er zijn aanwijzingen en vermoedens dat zij gedurende haar ziekteverzuim werkzaamheden en/of activiteiten verricht, welke zich niet verhouden tot het door haar geschetste ziektebeeld.
De werknemer betreft mevrouw [persoon A] , geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] , wonende van [adres 1] te [woonplaats] . (…)
RAPPORTAGE
(…)
Het onderzoek is verricht door [persoon F] , senior onderzoeker werkzaam bij Restment B.V., gevestigd te Putten, vergunninghouder onder nummer [nummer] van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Door Restment is onderzoek verricht naar deze werknemer gedurende de periode van
13 november 2019 tot en met 18 februari 2020. Na een inleidende deskresearch is onderzoek verricht naar de activiteiten van [persoon A] met een nadruk op de periode van
1 januari 2020 tot en met 15 februari 2020. Hierbij zijn diverse activiteiten van haar gebleken. Een selectie van deze activiteiten wordt hierna per dag en tijdsmoment genoemd. (…)
De meest bezochte locaties die in de opsomming worden genoemd zijn de volgende:
-[straatnaam]te Barendrecht; woonlocatie van [persoon G] , vermoedelijke partner van
[persoon A] .
-[adres 2]te Barendrecht; woonlocatie van vermoedelijk een vriend van [persoon A] , [persoon H] .
-Muziekpleinte Barendrecht; winkelcentrum met supermarkt.
Gebleken activiteiten
Woensdag 1 januari 2020
- Omstreeks 15.15 uur parkeerplaats McDonalds, Assserweg te Rotterdam, duur 5 minuten;
- Omstreeks 16.15 uur [adres 2] , duur 1 uur;
- Omstreeks 16.05 en 17.52 uur (2 maal) tankstation Middelweg Barendrecht, duur 5 minuten;
- Omstreeks 18.00 uur, [straatnaam] , duur 2 uur 30 minuten.
Donderdag 2 januari 2020
- 12.15 uur en 16.15 uur (korte duur) Muziekplein, winkelbezoek;
- 14.15 uur (2 uur), 18.00 uur (2 uur) en 21.10 uur (20 minuten), [straatnaam] .
Vrijdag 3 januari 2020
- 16.00 uur (5 minuten) tankstation Texaco Vaanweg Rotterdam.
Maandag 6 januari 2020
- 18.00 uur, (1 uur 45 minuten) [straatnaam] ;
- 20.15 uur, (1 uur) Boekenrode Rotterdam (verzorgingstehuis);
- 21.30 uur, (10 minuten) Lombardije Rotterdam (avondwinkel).
Dinsdag 7 januari 2020
- 10.00 uur, (1 uur) Ridderhof winkelcentrum Ridderkerk;
- 09.20 uur (20 minuten) en 17.30 uur (1uur 40 minuten), [straatnaam] ;
- 17.10 uur (20 minuten) en 19.10 uur (35 minuten), Muziekplein.
Woensdag 8 januari 2020
- 11.30 uur (2 uur 10 minuten) en 18.15 uur (15 minuten), [straatnaam] ;
- 18.05 uur (5 minuten), tankstation BP Ziedewij Middelweg Barendrecht;
- 19.05 uur (10 minuten), [adres 2] .
Donderdag 9 januari 2020
- 14.30 uur (10 minuten), Middeldijk Barendrecht (Rozenpakhuys);
- 16.15 uur (45 minuten), [straatnaam] ;
- 16.55 uur (15 minuten);
- 14.45 (45 minuten) en 17.40 uur (17 uur), [adres 2] .
Vrijdag 10 januari 2020
- 12.10 uur (10 minuten) tankstation BP Ziedewij;
- 18.15 uur (45 minuten), [straatnaam] .
Zaterdag 11 januari 2020
- 17.15 uur (35 minuten), Muziekplein;
- 17.50 uur (1 uur 30 minuten), [straatnaam] .
Zondag 12 januari 2020
- 14.30 uur (2 uur 30 minuten), [adres 2] ;
- 17.00 uur (10 minuten), Muziekplein.
Maandag 13 januari 2020
- 17.25 uur (20 minuten) en 20.40 uur (20 minuten), Muziekplein;
- 20.20 uur (korte duur) en 21.05 uur (korte duur), tankstation BP Ziedewij;
- 18.00 uur (2 uur), [straatnaam] .
Dinsdag 14 januari 2020
- 11.10 uur (2 uur 30 minuten), Rosestraat Rotterdam (parkeerplaats);
- 14.20 uur (1uur), [adres 2] ;
- 15.30 uur (10 minuten), Muziekplein;
- 15.50 uur (50 minuten), Onderlangs Barendrecht, winkels;
- 16.50 uur (2 uur 50 minuten), [straatnaam] .
Woensdag 15 januari 2020
- 08.35 uur (10 minuten), tankstation/parkeerplaats Shell Dierensteinweg Barendrecht;
- 17.00 uur (10 minuten), Muziekplein;
- 17.20 uur (5 minuten) en 18.40 uur (10 minuten), [straatnaam] ;
- 17.35 uur (17 uur), [adres 2] .
Donderdag 16 januari 2020
- 11.30 uur (15 minuten) en 19.45 uur (35 minuten), Muziekplein;
- 18.15 uur (15 minuten), tankstation BP Ziedewij;
- 11.40 uur (3uur 10 minuten) en18.20 uur (10 Minuten), [straatnaam] .
Vrijdag 17 januari 2020
- 10.45 uur (30 minuten), [straatnaam] ;
- 12.40 uur (24 uur), [adres 2] .
Zaterdag 18 januari 2020
- 15.00 uur (1 uur en 15 minuten), [straatnaam] ;
- 19.30 uur (17 uur), [adres 2] .
Zondag 19 januari 2020
- 16.35 uur (40 minuten), Muziekplein;
- 17.25 uur (2 uur), [straatnaam] .
Maandag 20 januari 2020
- 08.15 uur (30 minuten) en 19.10 uur (20 minuten), Binnenlandse Baan Barendrecht, winkels;
- 16.35 uur (2 uur), [straatnaam] ;
- 19.50 uur (15 minuten), Muziekplein.
Dinsdag 21 januari 2020
- 11.20 uur (5 minuten) en 13.05 uur (10 minuten), tankstation/parkeerplaats Shell Dierensteinweg Barendrecht;
- 12.15 uur (45 minuten) en 17.30 uur (1uur 15 minuten), [straatnaam] ;
- 17.15 uur (5 minuten), Muziekplein;
- 19.00 uur (25 minuten) parkeerplaats Henry Dunantiaan Barendrecht, ABN-AMRO;
- 114.30 uur (1 uur) en 20.15 uur (2uur en 10 minuten), [adres 2] .
Woensdag 22 januari 2020
- 13.30 uur (50 minuten), parkeerplaats Ikazia ziekenhuis Rotterdam;
- 15.25 uur (1 uur), [straatnaam] ;
- 16.55 uur (5 minuten), [adres 2] .
Donderdag 23 januari 2020
- 11.10 uur (1 uur 30 minuten), Von Baumhauerstraat Rotterdam, parkeerplaats
Rotterdam Rail Feeding;
- 14.25 uur (10 minuten), Onderlangs Barendrecht, winkelgebied;
- 16.15 uur (5 minuten), [straatnaam] ;
- 12.55 uur (1 uur 15 minuten) en 17.20 uur (16 uur 30 minuten), [adres 2] .
Vrijdag 24 januari 2020
- 12.05 uur (10 minuten) en 20.15 uur (5 minuten), tankstation BP Ziedewij;
- 17.45 uur (25 minuten), parkeerplaats Windsingel Barendrecht, winkelgebied;
- 18.10 uur (2 uur), [straatnaam] .
Zaterdag 25 januari 2020
- 15.00 uur (25 minuten), Muziekplein;
- 16.00 uur (1 uur 30 minuten), [straatnaam] ;
- 17.45 uur (2 uur 30 minuten), [adres 2] .
Zondag 26 januari 2020
- 16.45 uur (1 uur), Muziekplein;
- 18.00 uur (2 uur) [straatnaam] ;
- 16.25 uur (20 minuten) en 20.15 uur (50 minuten), tankstation BP Ziedewij.
Maandag 27 januari 2020
- 14.30 uur (1 uur 20 minuten), [adres 2] ;
- 16.00 uur (5 minuten), tankstation Vogelaar, Carnissebaan Barendrecht;
- 18.00 uur (1 uur en 15 minuten), [straatnaam] .
Dinsdag 28 januari 2020
- 15.50 uur (15 minuten), Muziekplein;
- 16.25 uur (2uur 30 minuten), [straatnaam] ;
- 19.15 uur (10 minuten), parkeerplaats Henry Dunantlaan Barendrecht, ABN-AMRO;
- 19.25 uur (20 minuten), parkeerplaats Ogierssingel Rotterdam;
- 19.55 uur (1 uur 30 minuten), [adres 2] .
Woensdag 29 januari 2020
- 15.50 uur (20 minuten), Muziekplein;
- 16.20 uur (1 uur), [straatnaam] ;
- 20.45 uur (2 uur 45 minuten), parkeerplaats Nijverheidsweg Rhoon (Tennisclub LTC Rhoon);
- 18.20 uur (2 uur 20 minuten) en 23.30 uur (12 uur en 30 minuten), [adres 2] .
Donderdag 30 januari 2020
- 15.40 uur (20 minuten), Muziekplein;
- 16.00 uur (1 uur), [straatnaam] ;
- 17.40 uur (15 uur 20 minuten), [adres 2] .
Vrijdag 31 januari 2020
- 10.15 uur (15 minuten) en 18.00 uur (5 minuten), tankstation BP Ziedewij;
- 13,45 uur (30 minuten), Muziekpiein;
- 17.05 uur (55 minuten) en 18.10 uur (1uur 10 minuten), [straatnaam] .
Zaterdag 1 februari 2020
- 15.30 uur (1 uur 30 minuten), [straatnaam] ;
- 17.50 uur (17 uur 40 minuten), [adres 2] .
Zondag 2 februari 2020
- 15.55 uur (10 minuten), Muziekptein;
- 16.10 uur (1 uur 30 minuten), [straatnaam] ;
- 18.00 uur (17 uur), [adres 2] .
Maandag 3 februari 2020
- 15.20 uur (1 uur 30 minuten) en 19.00 uur (1 uur), [straatnaam] ;
- 15.10 uur (5 minuten) en 17.50 uur (5 minuten), tankstation BP Ziedewij;
- 19.00 uur (15 minuten), Muziekplein;
- 19.40 uur (2 uur 30 minuten), [adres 2] .
Dinsdag 4 februari 2020
- 14.35 uur (45 minuten), verzorgingshuis Boekenrode Rotterdam;
- 15.55 uur (5 minuten), tankstation Shell, Gent Barendrecht;
- 17.00 uur (20 minuten), Muziekplein;
- 17.25 uur (2 uur), [straatnaam] ;
- 19.25 uur (10 minuten), Onderlangs Barendrecht, winkelgebied;
- 20.00 uur (2 uur), parkeerplaats Nieuwe Binnenweg Rotterdam, winkelgebied.
Woensdag 5 februari 2020
- 16.30 uur (30 minuten), Muziekplein;
- 17.15 uur (25 minuten) en 18.00 uur (5 minuten), [straatnaam] ;
- 18.30 uur (3 uur en 20 minuten), [adres 2] .
Donderdag 6 februari 2020
- 16.00 uur (1 uur 25 minuten), [straatnaam] ;
- 17.35 uur (16 uur 30 minuten), [adres 2] .
Vrijdag 7 februari 2020
- 12.10 uur (1 uur en 15 minuten), parkeerplaats Albert Plesmanweg Rotterdam, nabij Rail Feeding;
- 14.40 uur (1 uur), [adres 2] ;
- 18.00 uur (2 uur 30 minuten), [straatnaam] ;
- 22.00 uur (10 minuten), parkeerplaats van der Waalsweg Rotterdam, McDonalds.
Zaterdag 8 februari 2020
- 16.30 uur (40 minuten), [straatnaam] ;
- 17.15 uur (115 minuten), Muziekplein;
- 20.35 uur (10 minuten), tankstation Baris Rotterdam;
- 17.30 uur (2 uur 50 minuten) en 20.55 uur (16 uur 30 minuten), [adres 2] .
Zondag 9 februari 2020
- 13.50 uur (5 minuten), parkeerplaats van der Waaisweg Rotterdam, McDonalds;
- 17.00 uur (25 minuten), [straatnaam] ;
- 17.30 uur (15 minuten), Muziekplein;
- 18.10 uur (14 uur 20 minuten), [adres 2] .
Maandag 10 februari 2020
- 12.00 uur (1 uur), parkeerplaats Dorpslaan Rotterdam (Tennis en Squashcentrum);
- 13.50 uur (1 uur), parkeerplaats Ikazia ziekenhuis Rotterdam;
- 16.10 uur (30 minuten), parkeerplaats, Bergen Barendrecht, Praxis;
- 16.55 uur (30 minuten), tankstation BP Ziedewij;
- 17.30 uur (15 minuten) en 19.40 uur (15 minuten), Muziekplein;
- 18.00 uur (1 uur 35 minuten), [straatnaam] ;
- 23.00 uur (15 minuten), parkeerplaats van der Waalsweg Rotterdam, McDonalds.
Dinsdag 11 februari 2020
- 09.30 uur (1 uur 20 minuten) en 11.05 uur (20 minuten), [straatnaam] ;
- 11.30 uur (15 minuten), Muziekplein;
- 12.05 uur (1uur 25 minuten), Max Euwelaan Rotterdam, kantorencentrum;
- 15.45 uur (10 minuten), parkeerplaats Henry Dunantiaan Barendrecht, ABN-AMRO;
- 16.00 uur (15 minuten), parkeerplaats Ogierssingel Rotterdam
- 17.30 uur (35 minuten) en 20.50 uur (14 uur), [adres 2] .
Woensdag 12 februari 2020
- 12.05 uur (1 uur 25 minuten), parkeerplaats Dorpsiaan Rotterdam, Tennis en
Squashcentrum;
- 13.30 uur (2uur 25 minuten), Kromme Zandweg Rotterdam, parkeerplaats
bloemencentrum de Molen en Brasserie;
- 16.15 uur (10 minuten), parkeerplaats, Bergen Barendrecht, Praxis;
- 18.15 uur (1 uur 25 minuten), [straatnaam] ;
- 17.30 uur (30 minuten) en 20.00 uur (16 uur en 30 minuten), [adres 2] .
Donderdag 13 februari 2020
- 12.30 uur (30 minuten), parkeerplaats, Bergen Barendrecht, Praxis;
- 18.00 uur (2 uur), [straatnaam] ;
- 20.15 uur (35 minuten), parkeerplaats Achterom Barendrecht, winkelgebied.
Vrijdag 14 februari 2020
- 11 .40 uur 30 minuten), [straatnaam] ;
- 12.25 uur (5 minuten), tankstation/parkeerplaats Shell Dierensteinweg Barendrecht;
- 12.35 uur (15 minuten), Muziekplein.
Zaterdag 15 febiuari 2020
- 17.10 uur (20 minuten), Muziekplein;
- 17.30 uur (2 uur), [straatnaam] ;
- 21.25 uur (5 minuten), parkeerplaats ‘t Vlak Barendrecht, winkelgebied;
- 19.30 uur (1 uur 15 minuten) en 21.45 uur (tot volgende dag), [adres 2] .
[adres 4] Barendrecht
Van [persoon A] is meerdere malen gebleken en waargenomen dat zij het pand [adres 4] te Barendrecht bezocht. In dit pand is gevestigd [naam bedrijf 1] .
[naam bedrijf 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 1] .
Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 2] is de heer [persoon I] ,
geboren [geboortedatum 2] , wonende [adres 3] te Barendrecht. [persoon I] is
eveneens gevolmachtigde in [naam bedrijf 1] .
[naam bedrijf 2] is eigenaar van het pand [adres 4] te Barendrecht.
Er is diverse keren waargenomen dat [persoon A] , wanneer zij dit pand betreedt, een ordner, een stapel papieren en/of postbrieven naar binnen of naar buiten bij zich draagt.
Gebleken is dat [persoon A] op de navolgende momenten het perceel [adres 4] te
Barendrecht bezocht:
- dinsdag 17 december2019, 12.30 uur tot 14.05 uur;
- vrijdag 20 december2019, 13.15 uur tot 14.55 uur;
- donderdag 2 januari 2020, 13.50 uur tot 14.15 uur;
- dinsdag 7 januari 2020, 11.30 uur tot 12.10 uur en 12.20 uur tot 13.20 uur;
- vrijdag 10 januari 2020, 12.20 uur tot 15.30 uur;
- maandag 13 januari 2020, 14.40 uur tot 17.10 uur;
- dinsdag 14 januari 2020, 12.05 uur tot 12.10 uur;
- vrijdag 24 januari 2020, 10.15 uur tot 10.45 uur en 12.15 uur tot 16.40 uur;
- woensdag 29 januari 2020, 12.00 uur tot 15.45 uur;
- vrijdag 31 januari 2020, 10.05 uur tot 12.15 uur;
- dinsdag 4 februari 2020, 11.35 uur tot 14.05 uur;
- vrijdag 7 februari 2020, 16.05 uur tot 17.30 uur;
- dinsdag 11 februari 2020, 14.35 uur tot 15.45 uur;
- donderdag 13 februari 2020, 20,55 uur tot 21.54 uur.
Tijdens de onderzoeksperiode zijn geen waarnemingen gedaan welke wijzen op bezoek aan een therapeut en/of behandelaar, niet anders dan de genoemde ziekenhuisbezoeken.
2.77
Op 19 februari 2020 heeft de bedrijfsarts [persoon A] gezien op zijn spreekuur en hierover gerapporteerd dat [persoon A] medische klachten heeft, waarvoor behandeling plaatsvindt maar met onvoldoende herstel. Vanwege de medische situatie zijn op dit moment geen benutbare mogelijkheden. Voor activerende revalidatie is [persoon A] verwezen naar Belife met naar verwachting op zeer korte termijn een intake. Ook is zij gestart bij Verbanen in het kader van tweede spoor activiteit.
2.78
Bij e-mailbericht van 20 februari 2020 heeft de gemachtigde van [bedrijf B] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [persoon A] meegedeeld dat [persoon A] in strijd met haar re-integratieverplichtingen heeft gehandeld door niet tijdig te reageren op het verzoek om een kop koffie te gaan drinken, ook niet na het confraterneel contact dat is geweest, en dat [persoon A] dat verzoek per e-mail heeft afgewezen waarbij zij ernstige verwijten heeft gemaakt aan het adres van [bedrijf B] . Aangegeven is dat dergelijk handelen van [persoon A] onaanvaardbaar is en haar zwaar wordt aangerekend, mede gezien het eerdere handelen in strijd met haar re-integratieverplichtingen en de loonstop en gelet op de inspanningen van [bedrijf B] bij de re-integratie. Daarnaast is vermeld dat uit recent onderzoek is gebleken dat [persoon A] activiteiten verricht die niet stroken met haar inlichtingen aan en (onder meer) de bevindingen van de bedrijfsarts. [persoon A] is uitgenodigd op het kantoor van mr. Smit op 26 februari 2020 om daar in aanwezigheid van haar advocaat haar visie te geven op het geheel.
2.79
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [persoon A] bij e-mailbericht van 24 februari 2020 - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [bedrijf B] meegedeeld dat de beschuldigingen over het niet nakomen van re-integratieverplichtingen onterecht zijn en averechts werken. Gewezen is op haar deelname aan het arbeidsdeskundig onderzoek, de door haar gewilde aanmelding voor het behandeltraject bij Belife, en het traject bij re-integratiebureau Verbanen dat plaatsvindt.
Aangegeven is dat [persoon A] op kosten wordt gejaagd, maar bereid is aan te schuiven bij een bespreking als [bedrijf B] de kosten draagt. Daarnaast is gevraagd naar de agenda en over welke activiteiten de gemachtigde het heeft in haar laatste alinea.
2.8
Bij e-mailbericht van 27 februari 2020 heeft de gemachtigde van [bedrijf B] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [persoon A] meegedeeld dat zij op kantoor is uitgenodigd, omdat [bedrijf B] een aantal zaken heeft geconstateerd met betrekking tot activiteiten die [persoon A] onderneemt gedurende haar arbeidsongeschiktheid en dat zij graag de visie daarop van [persoon A] verneemt. Aangegeven is dat geen sprake is van het op kosten jagen van [persoon A] , maar dat [bedrijf B] ruimte heeft willen bieden aan [persoon A] om haar advocaat te laten deelnemen aan het gesprek, zonder de kosten te willen vergoeden. [persoon A] is nogmaals uitgenodigd op het kantoor van mr. Smit, dit keer op
5 maart 2020, meegedeeld is dat mr. Bloem welkom is om aan te schuiven. Gevraagd is om uiterlijk 28 februari voor 14:00 uur te bevestigen dat [persoon A] zal deelnemen aan het gesprek, waarbij maatregelen zijn aangekondigd bij niet of niet tijdig ontvangen van een bevestiging.
2.81
Bij e-mailbericht van 28 februari 2020 heeft de gemachtigde van [persoon A] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [bedrijf B] meegedeeld dat [persoon A] de uitkomst van het arbeidsdeskundigheidsoordeel en de rapportage van het re-integratiebureau wil afwachten, zodat alle kwesties daarna in één keer besproken kunnen worden.
2.82
Bij e-mailbericht van 3 maart 2020 heeft de gemachtigde van [bedrijf B] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [persoon A] meegedeeld dat de rapportage van de arbeidsdeskundige inmiddels bekend is bij partijen en dat [bedrijf B] niet inziet wat voor andere inzichten de rapportage van . Verbanen op de zaak zou kunnen werpen. Aangegeven is dat [bedrijf B] haar twijfels heeft bij de noodzaak en de redelijkheid van het verzoek van [persoon A] om uitstel, maar een laatste maal bereid is om [persoon A] tegemoet te komen en de afspraak te verzetten naar 11 maart 2020 om 16.00 uur bij haar op kantoor en dat mr. Bloem ook welkom is. Voorts is vermeld dat indien [persoon A] wederom weigert aanwezig te zijn of probeert het proces te vertragen, [bedrijf B] geen andere mogelijkheid meer ziet dan over gaan tot het nemen van maatregelen, omdat [persoon A] dan ernstig verwijtbaar tekort schiet.
2.83
Op 6 maart 2020 heeft de bedrijfsarts [persoon A] gezien op zijn spreekuur en hierover gerapporteerd dat [persoon A] volgende week start met behandeling bij Belife en dat zij ook is gestart bij Verbanen in het kader van tweede spoor activiteit. Verder is vermeld dat er vanwege de medische situatie op dit moment geen benutbare mogelijkheden zijn.
2.84
Verbanen heeft op 6 maart 2020 een door [persoon A] ondertekende rapportage uitgebracht, waarin - verkort weergegeven - het volgende wordt vermeld:
“(…) Om duidelijkheid te krijgen over uw mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben wij samen met u intensief gekeken naar uw kwaliteiten, talenten, persoonlijke kenmerken, ontwikkelpunten, gezondheid, financiële situatie en (beroeps) interesses.
Hiervoor heeft u, deels samen met onze Verbanencoach, een aantal vragenlijsten ingevuld. (…) Op 24 februari 2020 bent u door ons multidisciplinaire team (…) gezien. Tijdens deze One Day Experience heeft u gesprekken gevoerd met een Bedrijfsarts Verbanen, een Arbeidsdeskundige Verbanen en een GZ-psycholoog Verbanen.
De input voor deze gesprekken bestond uit:
- Uitkomsten bovengenoemde vragenlijsten
- Het bestaande IP (lnzetbaarheidsprofiel) en AD-rapportage vanuit uw re-integratiebegeleiding (indien aanwezig)
Tijdens de gesprekken met de Bedrijfsarts Verbanen, Arbeidsdeskundige Verbanen, GZ-psycholoog Verbanen en Verbanencoach zijn onder meer de uitkomsten uit de vragenlijsten met u besproken.
(…)
U heeft aangegeven dat er sprake is van gezondheidsklachten waardoor u minder goed of niet kunt werken. De gezondheidsklachten zijn zowel lichamelijk als psychisch van aard. De lichamelijke klachten beïnvloeden het werk enigszins. De psychische klachten beïnvloeden het werk veel.
U neemt op dit moment geen deel aan sociale of maatschappelijke activiteiten.
U werkt momenteel nog 0 uur per week in uw huidige functie van Supervisor Gate (…). U bent niet onbetaald aan het werk. U bent maximaal 40 uur beschikbaar voor werk of activering.
(…)
Bevindingen Bedrijfsarts Verbanen:
(…) Mevrouw [persoon A] is uitgevallen met een ernstig medisch klachtenbeeld. De gezochte behandeling heeft tot nu toe gezorgd voor stabilisatie en, een eerste herstel. Verdere multidisciplinaire behandeling is nodig, en zal naar verwachting op korte termijn starten. Er is enige belastbaarheid in arbeid; deze is niet groot vooralsnog, gezien de vastgestelde energetische beperkingen zowel fysiek als mentaal. Een laagdrempelig begin op een alternatieve werkplek is wenselijk. Fysiek, maar ook mentaal licht werk. (…)
Bevindingen multidisciplinair overleg:
(…)Vanwege de lange tijd van inactief zijn van mw. [persoon A] is het raadzaam om met haar te starten met activatie. Zij krijgt binnenkort een intake bij Be-life, op basis hiervan wordt een multidisciplinair behandelplan opgesteld, dit zal haar helpen om haar belastbaarheid verder op te bouwen. Zij zal nog niet in staat worden geacht om direct actief op zoek te gaan naar een functies op de reguliere arbeidsmarkt, maar wordt wel in staat geacht om weer heel geleidelijk aan arbeidsritme op te bouwen binnen een werkervarings- of op een stageplaats. De Bedrijfsarts zal moeten bepalen
binnen welk opbouwschema, de urenopbouw plaats kan vinden. Gezien haar werkervaring en haar Hbo opleiding logistiek, zal zijde meeste kansen hebben in operationele uitvoerende functies binnen de logistieke dienstverlening (…)
Wij adviseren haar niet om nu om te kijken naar functies waarin ze moet coördineren afleiding moet geven, ondanks dat zij dat graag wil, past dit momenteel niet bij haar belastbaarheid. (…)
Inschatting mate van bemiddelbaarheid en beoogde termijn van herplaatsing
De mate van bemiddelbaarheid typeren wij als momenteel als redelijk, wanneer haar belastbaarheid toeneemt zal dat als goed getypeerd kunnen worden (…).
Akkoordverklaring
De Verbanencoach heeft dit rapport met u doorgenomen en besproken. Indien u akkoord bent met onze conclusie en adviezen verzoeken wij u een exemplaar voor akkoord te ondertekenen. (…)”
2.84
[persoon A] en haar gemachtigde zijn op 11 maart 2020 zonder kennisgeving niet verschenen bij het gesprek op het kantoor van mr. Smit.
2.85
Bij e-mailbericht van 12 maart 2020 heeft [persoon C] aan de bedrijfsarts gevraagd of het nog steeds mogelijk is om met [persoon A] af te spreken, waarop is geantwoord dat contact met [persoon A] zeker mogelijk is.
2.86
Bij brief van 12 maart 2020 is [persoon A] op staande voet ontslagen. De brief luidt - verkort weergegeven - als volgt:
“Geachte mevrouw [persoon A] ,
Sinds 27 augustus 2018 bent u uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Recentelijk gingen er geruchten rond dat u, ondanks uw arbeidsongeschiktheid, toch werkzaamheden zou verrichten. Wij waren daarom genoodzaakt een onderzoeksbureau in de arm te nemen om deze geruchten te laten onderzoeken. Uit dit onderzoek is gebleken dat u gedurende uw arbeidsongeschiktheid vermoedelijk (neven)werkzaamheden (heeft) verricht bij de firma [naam bedrijf 1] ., gevestigd te [adres 4] in Barendrecht.
U bent daar meerdere keren per week, soms zelfs meerdere keren per dag, gesignaleerd waarbij u orders/een stapel papieren en/of post/brieven bij u had. Dat is voor ons een sterke indicatie dat u inderdaad werkzaamheden heeft verricht gedurende uw arbeidsongeschiktheid. Dat is onaanvaardbaar. Allereerst omdat uit de rapportage van de bedrijfsarts bleek dat u geen benutbare mogelijkheden had en omdat u zelf, onder meer in het inzetbaarheidsprofiel, heeft aangegeven dat uw klachten erger waren dan de bedrijfsarts constateerde. Het zou op basis daarvan onmogelijk zijn om bij [bedrijf B] of ergens anders
werkzaamheden te verrichten.
Daarnaast is het verrichten van werkzaamheden in strijd met het verbod op nevenwerkzaamheden uit artikel 4 van de cao.
Tevens doen de bevindingen vermoeden dat u geen eerlijke voorstelling van zaken heeft gegeven aan ons, aan de bedrijfsarts en aan de overige instanties. Naast dat u dus vermoedelijk werkzaamheden heeft verricht tijdens uw arbeidsongeschiktheid, was u qua gezondheid tot veel meer in staat dan u aan de bedrijfsarts mededeelde. U heeft bij de bedrijfsarts immers aangegeven dat u teruggetrokken leeft, dat u druktes en gelegenheden waar veel mensen zijn vermijdt. Ook zou u niet tegen drukke prikkels en harde geluiden kunnen. Naar de supermarkt gaan, zou al een te zware belasting voor u zijn.
Uit het onderzoek is echter gebleken dat u meerdere keren per week naar bouwmarkten, supermarkten, winkelcentra en eetgelegenheden bent gegaan. Daarnaast is gebleken dat u bijna dagelijks korte stops maakt bij tankstations en parkeerplekken, waarbij er over het algemeen (jonge) mannen in en uit uw auto stappen. Ook dat doet vermoeden dat u zich bezighoudt met praktijken die kunnen worden aangemerkt als nevenwerkzaamheden, die uw herstel belemmeren en die niet stroken met de door u aangegeven en door de bedrijfsarts geconstateerde belemmeringen. Daarmee heeft u doelbewust zowel de bedrijfsarts als ons misleid en heeft u ons (financiële) schade toegebracht. Dit handelen vormt
een voldoende reden voor ontslag op staande voet.
Tot slot hebben wij u, met name de afgelopen maanden, meerdere keren gewezen op uw re-integratieverplichtingen. Wij hebben een loonsanctie opgelegd en wij u hebben gewezen op de risico’s als u uw re-integratieverplichtingen niet zou naleven. Wij hebben u daarbij bovendien gewezen op het feit dat het naleven van de re-integratieverplichtingen verder strekt dan uitsluitend het bezoeken van de bedrijfsarts en het deelnemen aan het Verbanen- en het Be Lifetraject. Helaas hebben wij moeten constateren dat u onze instructies nog steeds niet naleeft. Wij hebben u - via uw advocaat - op 27 februari 2020 uitgenodigd om de re-integratie en de onderzoeksresultaten te bespreken. U gaf via uw advocaat aan dat u de uitslag van de One Day Experience wilde afwachten, voordat u het gesprek met
ons wilde aangaan. Ondanks dat wij daartoe niet verplicht waren, hebben wij u coulancehalve uitstel gegeven en werd u op 3 maart 2020 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 11 maart 2020 op het kantoor van onze advocaat. Deze uitnodiging is aan uw advocaat verzonden en uw advocaat heeft bevestigd dat hij deze aan u had doorgestuurd.
Hoewel de bedrijfsarts heeft aangegeven dat u qua gezondheid in staat bent om contact met ons te hebben, bent u zonder enige bericht niet verschenen op deze afspraak. Wij hadden in dat gesprek onder andere uw visie willen horen op de bevindingen uit het hiervoor genoemde onderzoek. Bovendien heeft u, door zonder tegenbericht niet te verschijnen, bewust gekozen om de instructies van de werkgever wederom niet op te volgen. Daarmee heeft u ons opnieuw onnodig op kosten gejaagd. Het keer op keer bewust vertragen en frustreren van het re-integratieproces, ondanks de gegeven waarschuwingen, is
onacceptabel en rechtvaardigt op zichzelf ook een ontslag op staande voet.
Tot slot heeft u op 5 februari 2020 een e-mail aan ons gestuurd waarin u onder meer stelt dat wij uw gezin bewust kapot hebben willen maken. Dit zijn zeer ernstige onheuse en ongefundeerde verwijten die een zodanig verwijtbaar handelen vormen dat dat, ook op zichzelf, een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
U zult begrijpen dat de maat inmiddels meer dan vol is. U heeft ons vertrouwen ernstig beschadigd en ons (financiële) schade toegebracht met uw handelen. De hiervoor omschreven gronden vormen derhalve, ieder afzonderlijk, als ook in onderlinge samenhang, een dringende reden in de zin van artikel 7:677 jo. artikel 7:678 BW die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Hierbij zeggen wij dan ook de arbeidsovereenkomst per direct op vanwege de door u gegeven dringende reden. (…)”
2.87
Naar aanleiding van de doorverwijzing door de bedrijfsarts is [persoon A] op 12 maart 2020 [persoon A] bij Belife geweest voor een uitgebreide multidisciplinaire diagnostiek onder leiding van een revalidatiearts, waarvan rapportage is uitgebracht aan de bedrijfsarts, waarin - verkort weergegeven - is vermeld dat [persoon A] kampt met depressieve klachten bij een traumatische voorgeschiedenis waarvoor zij onder behandeling is geweest in een herstellingsoord en psychotherapie ondergaat. De revalidatiearts heeft besloten om geen verdere therapie namens Belife in te zetten. [persoon A] is geadviseerd zorg bij de specialistische GGZ te continueren bij een psychotherapeut, mogelijkerwijs aangevuld met dagprogramma’s in de SGGZ met mede als doel de dagstructuur te herstellen.
2.88
Op 12 juli 2020 heeft Restment een aanvullende rapportage opgemaakt, waarin - verkort weergegeven - voorzien van foto’s het volgende wordt vermeld:
“(…)
Aanwezigheid en activiteiten [adres 4] te Barendrecht.
Op dinsdag 17 december 2019, omstreeks 14.05 uur is door mij gezien dat [persoon A] het pand [adres 4] verliet met in haar hand een aantal papieren. Zij reed als bestuurder van haar auto, een Hyundai i10, kleur oranje en voorzien van het kenteken [kentekennummer] , hierna naar het Muziekplein in Barendrecht en bezocht daar een supermarkt. Omstreeks 14.25 uur verliet zij deze supermarkt en zag ik dat zij een tweetal tassen droeg en vervolgens in haar personenauto stapte en wegreed. (…)
[persoon A] reed hierna naar de Mozartstraat in Barendrecht en parkeerde daar haar auto.
Vervolgens zag ik dat [persoon A] naar de woning [adres 5] te Barendrecht liep en deze woning binnenging. Zij droeg hierbij de beide tassen met zich.
Op dinsdag 7 januari 2020, omstreeks 13.20 uur is door mij gezien dat [persoon A] het pand [adres 4] te Barendrecht verliet met in haar handen een hoeveelheid papieren. Zij stapte vervolgens in haar personenauto en reed weg.
Op vrijdag 7 februari 2020, omstreeks 17.30 uur is door mij gezien dat [persoon A] het pand [adres 4] in Barendrecht verliet. Zij stapte vervolgens in haar personenauto en reed weg.
Op dinsdag 11 februari 2020, omstreeks 15.45 uur is door mij gezien dat [persoon A] het pand [adres 4] te Barendrecht verliet met in haar hand een aantal papieren, mogelijk enveloppen. Zij stapte vervolgens in haar personenauto en reed weg.
Overige activiteiten.
Op dinsdag 7 januari 2020, omstreeks 11.00 uur heb ik gezien dat [persoon A] in haar personenauto stapte welke stond geparkeerd in de omgeving van winkelcentrum Ridderhof te Ridderkerk. Zij droeg een kennelijk gevulde boodschappentas bij zich.
Op vrijdag 10 januari 2020, omstreeks 12.20 uur heb ik gezien dat [persoon A] het tankstation BP Ziedewij aan de Middelweg te Barendrecht verliet met in haar hand kennelijk een pakje sigaretten. Zij stapte vervolgens in haar personenauto en reed weg.
Op dinsdag 21 januari 2020, omstreeks 17.20 uur zag ik dat [persoon A] in haar personenauto stapte op een parkeerplaats behorend bijeen supermarkt aan het Muziekplein te Barendrecht. Zij droeg een boodschappentas bij zich.
Op donderdag 23 januari 2020, omstreeks 14.35 uur zag ik dat [persoon A] lopend bij haar
personenauto aankwam. Deze stond geparkeerd aan de Onderlangs te Barendrecht in de directe omgeving van een gebied met winkels. Zij droeg een boodschappentas bij zich.
Op dinsdag 28 januari 2020, omstreeks 19.25 uur zag ik dat de personenauto van [persoon A] stond geparkeerd op een parkeerplaats langs de Ogierssingel te Rotterdam. [persoon A] zat op de bestuurderszitplaats. Er stapte een jongeman in de auto, die op de passagiersplaats naast de bestuurder ging zitten. Na ongeveer 20 minuten stapte de jongeman weer uit en hierna reed [persoon A] met haar auto weg.
Op donderdag 30 januari 2020, omstreeks 16.00 uur zag ik dat [persoon A] vanuit een supermarkt aan het Muziekplein te Barendrecht kwam lopen met in haar hand twee tassen. Zij liep naar haar personenauto die op het naastgelegen parkeerterrein stond geparkeerd, stapte in en reed weg.
Op dinsdag 4 februari 2020, omstreeks 17.20 uur zag ik dat [persoon A] bij haar personenauto aan kwam lopen met een boodschappentas. De personenauto stond geparkeerd op het parkeerterrein aan het Muziekplein te Barendrecht. Na instappen reed [persoon A] weg.
Op woensdag 5 februari 2020, omstreeks 17.00 uur zag ik dat [persoon A] uit een supermarkt op het Muziekplein te Barendrecht kwam lopen met twee tassen in haar handen. Zij liep naar haar personenauto, stapte in en reed weg.
Op dinsdag 11 februari 2020, omstreeks 11.30 uur zag ik dat [persoon A] bij haar geparkeerde personenauto aan kwam lopen met in haar hand een boodschappentas. Zij stapte in en reed weg. Omstreeks 16.00 uur van diezelfde dag zag ik dat [persoon A] in haar personenauto op de bestuurderszitplaats zat. De personenauto was geparkeerd op een parkeerplaats langs de Ogierssingel in Rotterdam. lk zag dat een persoon korte tijd op de passagierszitplaats naast [persoon A] in de auto was gezeten. Nadat deze persoon was uitgestapt, reed [persoon A] weg.
ln dit onderzoek is mede gebruik gemaakt van observatie, ondersteund met plaatsbepaling apparatuur. De plaatsbepaling apparatuur is ingezet van
22 november 2019 tot 14 februari 2020. (…)”

3..Het geschil

het verzoek
3.1
[persoon A] verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het aan haar door [bedrijf B] gegeven ontslag op staande voet d.d. 12 maart 2020 te
vernietigen;
2. [bedrijf B] te verplichten om haar binnen 24 uur na betekening van de te wijzen
beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden zodra zij daartoe
arbeidsgeschikt is en tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen
rechtsgeldig is geëindigd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag althans van een door de kantonrechter te bepalen hoogte, voor iedere dag dat [bedrijf B] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van
€ 50.000,-;
3. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van haar salaris van € 4.274,- bruto
exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 1 april 2020 tot aan
de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met
wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%;
4. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan haar van het achterstallige salaris over de
maand maart 2020 ten bedrage van € 2.619,54 (19/31e) bruto te vermeerderen met de
wettelijke verhoging van 50%, althans zodanige bedragen als de kantonrechter in goede
justitie vermeent te behoren;
5. [bedrijf B] (voorwaardelijk) te veroordelen tot betaling aan haar van de transitievergoeding van € 31.076,- bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzoek, althans zodanige bedragen als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
6. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan haar van buitengerechtelijke incassokosten, primair € 4.000,- ex btw en subsidiair op grond van BIK over het achterstallige loon, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
7. [bedrijf B] te veroordelen tot het correct blijven aanmelden van [persoon A] bij de pensioen- verzekeraar en tot het afdragen van alle pensioenpremies binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag althans van een door de kantonrechter te bepalen hoogte, voor iedere dag dat [bedrijf B] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-;
8. [bedrijf B] te veroordelen tot het betalen aan haar van € 5.000,- althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan immateriële schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW;
9. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
10. [bedrijf B] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de
gemachtigde daaronder begrepen.
3.2
Aan het verzoek is - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [persoon A] ten onrechte op staande voet ontslagen is door [bedrijf B] .
3.3
[bedrijf B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [persoon A] en te verklaren voor recht dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst per 12 maart 2020 is geëindigd door een rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet alsmede te verklaren voor recht dat [bedrijf B] terecht is overgegaan tot verrekening van de gefixeerde schadevergoeding bij de eindafrekening, met veroordeling van [persoon A] tot betaling van de onderzoekskosten van Restment ter hoogte van € 18.758,02 en in de proceskosten.
3.4
Daartoe voert [bedrijf B] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aan dat zij [persoon A] terecht op staande voet ontslagen heeft.
het voorwaardelijk tegenverzoek
3.5
[bedrijf B] verzoekt voorwaardelijk - voor het geval de arbeidsovereenkomst met [persoon A] niet al rechtsgeldig is geëindigd op 12 maart 2020 - de arbeidsovereenkomst met [persoon A] per
vroegst mogelijke datum te ontbinden, primair op de g-grond en subsidiair op de i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW, zonder rekening te houden met de voor [persoon A] geldende
opzegtermijn, en te verklaren voor recht dat [persoon A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [bedrijf B] geen transitievergoeding verschuldigd is, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
3.6
Aan het verzoek is - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, althans dat sprake is van een combinatie van (ernstig) verwijtbaar handelen van [persoon A] en een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van [bedrijf B] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [persoon A] te laten voortduren.
3.7
[persoon A] voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en de nevenverzoeken, en subsidiair, in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst:
1. de volledige opzegtermijn van vier maanden toe te passen zonder rekening te houden met de proceduretijd;
2. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan haar van € 31.285,- bruto in geval van ontbinding op de g-grond en van € 46.928,52 bruto in geval van ontbinding op de i-grond, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan transitievergoeding;
3. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan haar van € 100.000,- bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan billijke vergoeding;
4. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan haar van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
5. [bedrijf B] te gelasten om uiterlijk 14 dagen na de ontbindingsdatum een correcte eindafrekening op te stellen met betrekking tot de niet genoten vakantiedagen, eventuele overuren, vakantiegeld, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag indien zij hiermee in gebreke blijft, en tevens te bepalen dat [bedrijf B] de eindafrekening uiterlijk op de laatste dag in de laatste maand van het dienstverband dient uit te betalen;
met, zowel primair als subsidiair, veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [bedrijf B] in de proceskosten.
3.8
Daartoe voert [persoon A] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aan dat er geen goede grond is om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan, mede gelet op het opzegverbod tijdens ziekte. Voor zover hierover anders wordt geoordeeld, treft [bedrijf B] een ernstig verwijt voor de ontstane situatie, in verband waarmee [persoon A] naast de transitievergoeding aanspraak maakt op een billijke vergoeding.
het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek
3.9
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de verzoeken nader besproken.

4..De beoordeling

ten aanzien van het verzoek
4.1
Aan het ontslag op staande voet zijn blijkens de brief van 12 maart 2020 de volgende redenen ten grondslag gelegd:
het niet naleven van re-integratieverplichtingen;
het vermoedelijk hebben verricht van nevenwerkzaamheden;
het hebben verricht van activiteiten die het herstel belemmeren;
het vermoeden dat [persoon A] geen eerlijke voorstelling van zaken heeft gegeven aan [bedrijf B] , aan de bedrijfsarts en aan anderen over waartoe zij qua gezondheid in staat is;
de inhoud van de e-mail van [persoon A] van 5 februari 2020;
het zonder tegenbericht niet verschijnen bij het gesprek van 11 maart 2020.
4.2
Ten aanzien van deze verwijten aan het adres van [persoon A] wordt het volgende overwogen.
Ad 1. Uit het hierboven onder 2 vastgestelde verloop van de gebeurtenissen na de ziekmelding op 27 augustus 2018 rijst niet een beeld op dat [persoon A] controlevoorschriften verband houdend met haar ziekteverzuim structureel niet heeft opgevolgd. Haar telefonische bereikbaarheid heeft bij tijd en wijle te wensen overgelaten, maar de meeste consulten met de bedrijfsarts, zowel telefonisch als op locatie, lijken te hebben plaatsgevonden zoals gepland. De keren dat dit niet is gebeurd zijn verklaarbaar, althans daarbij is uitleg gegeven, en/of [bedrijf B] heeft er (uiteindelijk) minder zwaar aan getild. Zo is met begrip gereageerd op het door [persoon A] niet verschijnen bij de bedrijfsarts op 25 maart 2019. Ook het door [persoon A] niet verschijnen bij de bedrijfsarts op 8 augustus 2019 is haar toen niet aangerekend. Anders is dit geweest bij het uitblijven van een voorstel van [persoon A] ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst, naar aanleiding van de daartoe geuite wens van haar bij het driegesprek van 9 oktober 2019. Om begrijpelijke redenen heeft [bedrijf B] zich na herhaald uitstel op het standpunt gesteld dat het van tweeën één was: of er zou een voorstel komen van [persoon A] of de re-integratie eerste spoor dan wel tweede spoor zou worden voortgezet. Het uitblijven van een reactie valt [persoon A] aan te rekenen, ook al is zij in die periode kortstondig opgenomen geweest in het ziekenhuis, want er is destijds voldoende tijd geweest om een advocaat te zoeken en een voorstel te doen. Dat [persoon A] er vervolgens voor heeft gekozen om haar dienstverband te willen voortzetten, in weerwil van haar eerder geuite wens om [bedrijf B] te verlaten met een regeling, valt op zich te billijken gezien haar toestand en omdat die wens destijds lijkt te zijn ingegeven doordat zij zich bezwaard voelde tegenover [bedrijf B] , maar doet er niet aan af dat mogelijke re-integratie daardoor bijna twee maanden heeft stilgelegen. Ook is, gelet op de onderbouwing op dit punt, voldoende komen vast te staan dat de bedrijfsarts tijdens het spreekuur van 4 december 2019 met [persoon A] heeft besproken dat hij in contact wilde treden met haar behandelaar en dat [persoon A] hem de contactgegevens van haar behandelaar zou verstrekken na 17 december 2019 na afstemming met de behandelaar. Dat is niet gebeurd en [persoon A] is toen niet bereikbaar geweest voor de bedrijfsarts. Ook heeft zij geen gevolg gegeven aan een telefonisch consult op 23 december 2019 en is zij ook toen niet bereikbaar geweest voor de bedrijfsarts. Dit valt [persoon A] kwalijk te nemen. Dat heeft [bedrijf B] ook gedaan. [persoon A] is gewaarschuwd en een loonstop is toegepast. Weliswaar is [bedrijf B] daarop teruggekomen, maar [persoon A] heeft moeten begrijpen en heeft ook begrepen dat het [bedrijf B] inmiddels menens was. Gelet hierop valt [persoon A] ook zeker kwalijk te nemen dat zij heeft geweigerd om met [persoon C] een kop koffie te gaan drinken eind januari/begin februari 2020, waarover hieronder meer.
Anders dan waarvan [bedrijf B] lijkt uit te gaan, ziet de kantonrechter geen grond voor het oordeel dat [persoon A] op de drie momenten waarop voorzichtige werkhervatting in beeld kwam, te weten december 2018, februari 2019, en augustus 2019, dit zou hebben gefrustreerd door een terugval in haar psychische toestand te veinzen. Gelet op de rapportages van de bedrijfsarts en de e-mailwisseling met [persoon C] in die perioden lijkt de drempel die [persoon A] heeft ervaren om haar gezicht weer op het werk te laten zien reëel te zijn geweest. Medische onderbouwing op grond waarvan hierover achteraf anders zou moeten worden geoordeeld ontbreekt.
Verder valt op dat [persoon A] actief heeft meegewerkt aan het arbeidsdeskundig onderzoek in januari 2020 - weliswaar kritisch ten aanzien van het door de bedrijfsarts opgestelde inzetbaarheidsprofiel, maar toch - en dat dit ook het geval is geweest bij het re-integratietraject tweede spoor door Verbanen en bij het multidisciplinaire traject bij Belife. Bij beide trajecten hebben artsen de problematiek van [persoon A] als ernstig gekwalificeerd en is haar belastbaarheid gering geacht.
Kortom, onderkend wordt dat [persoon A] in de periode van ruim anderhalf jaar na haar ziekmelding verwijten valt te maken wat betreft de nakoming van controlevoorschriften en re-integratieverplichtingen, maar als dit wordt afgezet tegen de veelheid aan momenten waarop hieraan wel goed uitvoering is gegeven, dan valt het aantal momenten waarop [persoon A] het heeft laten afweten wel mee. Daarbij komt dat het verzuim aan haar zijde niet in de weg heeft gestaan aan re-integratie, want reële mogelijkheid daartoe is nauwelijks aan de orde geweest. Bij deze stand van zaken leveren de re-integratieverplichtingen die niet zijn nagekomen onvoldoende dringende reden op om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
Ad 2. [bedrijf B] heeft kunnen besluiten om Restment in te schakelen na, naar eigen zeggen, voortdurende geruchten dat [persoon A] elders werkzaamheden zou verrichten gecombineerd met informatie van internet waaruit blijkt dat [persoon A] tijdens een deel van haar ziekteperiode bestuurder was van een B.V.. Restment heeft onderzoek verricht en hierover gerapporteerd op 19 februari 2020 zoals vermeld onder 2.76. Het aangevoerde door [persoon A] geeft geen reden om te twijfelen dat zij degene is geweest die is geobserveerd en gefotografeerd, en om te twijfelen aan de waarnemingen waarvan verslag is gedaan. Op basis hiervan concludeert [bedrijf B] dat [persoon A] vermoedelijk nevenwerkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden is in zoverre gerechtvaardigd dat vaststaat dat [persoon A] meerdere keren per week gezien is op één en dezelfde locatie op een bedrijventerrein met ordners en papieren bij zich, tegelijkertijd blijft het een vermoeden. Hetgeen gerelateerd is in de aanvullende rapportage van Restment van 12 juli 2020 maakt dat niet anders.
Bij de mondelinge behandeling heeft [persoon A] hiertegenover gesteld dat de vorige directeur van [bedrijf B] ermee bekend is geweest dat zij een tijdje bestuurder is geweest van een B.V.. Daarnaast heeft [persoon A] aangevoerd dat niet alleen haar gezondheid maar ook haar financiën problematisch zijn, in verband waarmee zij regelmatig haar administrateur bezoekt die gevestigd is op het betreffende bedrijventerrein. Dit maakt de reeds bestaande twijfel over de reden voor haar aanwezigheid daar niet kleiner.
Voor het feit dat zij ook veelvuldig met haar auto is gezien op parkeerplaatsen bij benzinestations, waar jonge mannen bij haar in de auto stapten om na korte tijd weer uit te stappen, heeft [persoon A] geen uitleg gegeven. Vreemd is het zeker, maar over wat er op die momenten in haar auto is gebeurd, valt niets te lezen in de rapportage van Restment, zodat er geen basis is om dit aan te merken als nevenwerkzaamheid, laat staan nevenwerkzaamheid die zich niet zou verdragen met haar ziektebeeld, waarover hieronder meer.
Gelet hierop staat niet vast dat [persoon A] nevenwerkzaamheden heeft verricht. Dit levert dan ook onvoldoende dringende reden op om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
Ad 3. Dat [persoon A] met de door Restment waargenomen activiteiten die zij heeft verricht haar herstel heeft belemmerd, kan niet zonder meer worden aangenomen. Dit is niet voorgelegd aan de bedrijfsarts, zodat we het niet weten hoe hij er tegenaan kijkt. En zelfs als wordt uitgegaan van de aanname dat [persoon A] gedurende haar afwezigheid wegens ziekte activiteiten heeft ontplooid die haar herstel hebben belemmerd, dan rechtvaardigt dat op zichzelf nog steeds niet de gevolgtrekking dat zij verwijtbaar heeft gehandeld tegenover [bedrijf B] . Hoe vaak komt het immers niet voor dat werknemers buiten werktijd activiteiten verrichten die ten koste gaan van hun gezondheid, zodanig dat ook hun werkgever daarvan nadelige gevolgen ondervindt? Daarvan kan niet zomaar een in rechte te honoreren verwijt worden gemaakt, laat staan met nadelige rechtspositionele gevolgen. Dit biedt geen goede reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Ad 4. Dit punt, het vermoeden dat [persoon A] geen eerlijke voorstelling van zaken heeft gegeven over haar toestand, is betwist. Het is wederom een vermoeden en voornamelijk gebaseerd op de - volgens [bedrijf B] - discrepantie tussen de door de onderzoeker van Restment waargenomen activiteiten van [persoon A] en de door haarzelf meegedeelde beperkingen in haar reactie op het door de bedrijfsarts aan de arbeidsdeskundige verstrekte inzetbaarheidsprofiel. Ook ten aanzien hiervan is echter geen terugkoppeling geweest naar de bedrijfsarts zodat het nog maar de vraag is of er zoveel licht zit tussen de waarnemingen en hetgeen bij de bedrijfsarts bekend is geweest over [persoon A] . In dit verband is van belang dat de bedrijfsarts kritisch is geweest ten aanzien van de door [persoon A] beleefde beperkingen en haar tot iets meer in staat heeft geacht dan zijzelf, zij het dat haar belastbaarheid bijna steeds gering is geacht. Ook is van belang dat de waarnemingen als gezegd veelal fysieke activiteiten betreffen gedurende een beperkt aantal uren per dag, aan de hand waarvan niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat de door [persoon A] ervaren psychische klachten en de beperkingen die daaruit voortvloeien niet reëel zijn en dat zij [bedrijf B] , de bedrijfsarts en anderen zou hebben misleid.
Gelet hierop staat niet vast dat [persoon A] geen eerlijke voorstelling van zaken heeft gegeven over haar toestand, zodanig dat haar hiervan een verwijt treft. Dit biedt dus ook geen goede reden
om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Ad 5. Kort gezegd kan de e-mail van [persoon A] van 5 februari 2020 niet door de beugel, alleen al wat betreft de gekozen bewoordingen. De mededeling dat [persoon C] niet alleen [persoon A] maar ook haar gezin kapot heeft willen maken, is niet alleen kwetsend voor [persoon C] maar ook onterecht gelet op de wijze waarop zij heeft geopereerd jegens [persoon A] met voornamelijk veel geduld en zoekend naar mogelijke oplossingen. Zo dient ook de uitnodiging eind januari 2020 voor een kop koffie te worden beschouwd als een poging om een opening te creëren naar alsnog re-integreren binnen [bedrijf B] , wat tot kort daarvoor een gepasseerd station leek. Dat dit bij [persoon A] in het verkeerde keelgat is geschoten is duidelijk, maar de wijze waarop zij heeft gemeend te moeten reageren is verwijtbaar, ook in haar toestand. Dit levert echter geen dringende reden op, wat ook volgt uit het feit dat [bedrijf B] dit begin februari 2020 niet heeft aangegrepen voor ontslag op staande voet.
Ad 6. Resteert het zonder tegenbericht niet verschijnen bij het gesprek van 11 maart 2020. [persoon A] is driemaal uitgenodigd voor het gesprek. Tweemaal is het uitgesteld op verlangen van [persoon A] . De derde uitnodiging dateert van 3 maart 2020 en is gericht aan de gemachtigde van [persoon A] voor een gesprek op 11 maart 2020 tussen [persoon A] en een afvaardiging van [bedrijf B] , ten kantore van en in het bijzijn van de advocaat van [bedrijf B] , waarbij [persoon A] zich kon laten vergezellen door haar advocaat. Blijkens de tekst van de uitnodiging werd [persoon A] ter verantwoording geroepen en is haar zelfs te verstaan gegeven dat afwezigheid als ernstig verwijtbaar tekortschieten zou worden aangemerkt. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk gesprek, in die setting, een serieus te nemen aangelegenheid betreft. Het zonder kennisgeving niet verschijnen bij het gesprek, zoals [persoon A] heeft gedaan, is onbehoorlijk te noemen. Het aangevoerde dat van de zijde van [persoon A] nooit de deelname aan het gesprek is bevestigd, kan haar niet baten. Het is verwijtbaar. Het levert echter geen dringende reden op om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, want het is qua ernst niet vergelijkbaar met de dringende redenen genoemd in artikel 7:678 lid 2 BW. Het niet verschijnen bij het gesprek noopte niet tot direct ingrijpen.
4.3
Geconcludeerd wordt dat de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen ieder voor zich dat ontslag niet kunnen dragen. Ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 genoemde redenen geldt dat er onvoldoende basis is om dat aan [persoon A] tegen te werpen. Ten aanzien van de onder 1, 5 en 6 genoemde redenen geldt dat deze tezamen genomen nog steeds onvoldoende zwaarwegend zijn om een dringende reden op te leveren die grond geeft om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
4.4
Daarom wordt het op 12 maart 2020 gegeven ontslag op staande voet vernietigd.
4.5
Anders dan verzocht wordt [bedrijf B] niet veroordeeld om [persoon A] weer toe te laten tot haar werk. Dat wordt hieronder, bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek, toegelicht.
4.6
Wel wordt [bedrijf B] veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van haar salaris vanaf 12 maart 2020 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd. Ingevolge artikel 7:625 BW heeft [persoon A] tevens aanspraak op verhoging van het loon. Die verhoging wordt beperkt tot 15% omdat dit met het oog op de omstandigheden billijk wordt geacht. Daarnaast wordt [bedrijf B] veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de wettelijke rente over het loon, vanaf de data waarop het tot uitbetaling had moeten komen tot aan de dag van algehele voldoening.
4.7
Het ontslag op staande voet wordt vernietigd, zodat dat ontslag geen aanspraak geeft op transitievergoeding. Bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek wordt hierop verder ingegaan.
4.8
Omdat niet gebleken is dat incassowerkzaamheden zijn verricht, wordt het verzoek om [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
4.9
Wel wordt [bedrijf B] veroordeeld tot het correct blijven aanmelden van [persoon A] bij de pensioen- verzekeraar en tot het afdragen van alle pensioenpremies, zij het binnen twee weken na betekening van deze beschikking. Anders dan verzocht wordt hieraan geen dwangsom verbonden.
4.1
Misschien voelt [persoon A] zich in haar eer en goede naam aangetast door het ontslag op staande voet, maar deels is het aan haarzelf te wijten dat het zover is gekomen. Het verstek laten gaan bij het gesprek van 11 maart 2020, terwijl [bedrijf B] al bekend had gemaakt dat zij dat hoog zou opnemen, kan zelfs als een provocatie worden bestempeld. Door bij die gelegenheid niet te verschijnen, is de daaropvolgende reactie als het ware uitgelokt. Was zij wel verschenen dan was [bedrijf B] wellicht niet tot ontslag op staande voet overgegaan, mede omdat [persoon A] uitleg had kunnen geven. Onder deze omstandigheden wordt het toekennen van immateriele schadevergoeding niet billijk geacht. Daarom wordt het verzochte bedrag van
€ 5.000,- afgewezen.
4.11
[bedrijf B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij ten aanzien van het ontslag op staande voet in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht en € 961,- aan salaris voor de gemachtigde.
ten aanzien van het voorwaardelijk tegenverzoek
4.12
Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd op 12 maart 2020, is de voorwaarde vervuld om tot beoordeling te komen van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hierover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.13
Op grond van artikel 7:671b lid 1 BW gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt, en er geen opzegverboden gelden.
4.14
Op de voet van artikel 7:671b lid 6 sub a BW kan de kantonrechter ondanks het bestaan van een opzegverbod, zoals in het onderhavige geval het opzegverbod tijdens ziekte, het verzoek om ontbinding inwilligen als het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. Deze situatie doet zich voor.
4.15
Primair is verzocht de arbeidsovereenkomst met [persoon A] te ontbinden op de g-grond van artikel 7:669 lid 3 BW. Dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding is evident. Dit was al zo na de e-mail van [persoon A] van 5 februari 2020 en de rapportage van Restment en is er door het ontslag op staande voet niet beter op geworden. Er is over en weer zoveel gebeurd en gezegd, en dermate gering vertrouwen dat de verstoring zodanig is dat van [bedrijf B] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden. Dit gebeurt met ingang van 1 december 2020, onder toepassing van de normale opzegtermijn van vier maanden en met aftrek van de duur van de procedure, want de kantonrechter is van oordeel dat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van één van partijen. De verzochte verklaring voor recht dat [persoon A] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wordt dus niet gegeven. Mocht [persoon A] tussen nu en 1 december 2020 weer belastbaar worden voor werk, dan is het aan [bedrijf B] om een afweging te maken of zij haar wil inzetten dan wel haar met doorbetaling van salaris vrijstelt van het verrichten van arbeid. De subsidiaire grondslag van het verzoek behoeft geen bespreking.
4.16
[persoon A] heeft aanspraak op de transitievergoeding ten bedrage van € 31.289,88. Hierover is wettelijke rente verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW.
4.17
Voorts wordt [bedrijf B] veroordeeld om uiterlijk 14 dagen na de ontbindingsdatum een correcte eindafrekening op te stellen en uit te betalen met betrekking tot de niet genoten vakantiedagen, eventuele overuren en vakantiegeld. Hieraan wordt geen dwangsom verbonden.
4.18
De proceskosten in de ontbindingsprocedure worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek
vernietigt het op 12 maart 2020 gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt [bedrijf B] tot betaling aan [persoon A] van haar loon van € 4.274,- per maand vanaf
12 maart 2020 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, beperkt tot 15% van het loon, en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het loon vanaf de data waarop het loon tot uitbetaling had moeten komen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [bedrijf B] tot het correct blijven aanmelden van [persoon A] bij de pensioenverzekeraar en tot het afdragen van alle pensioenpremies, binnen twee weken na betekening van deze beschikking;
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht en € 961,- aan salaris voor de gemachtigde;
ten aanzien van het voorwaardelijk tegenverzoek
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 december 2020 en veroordeelt [bedrijf B] tot betaling aan [persoon A] van € 31.289,88 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [bedrijf B] om uiterlijk 14 dagen na de ontbindingsdatum een correcte eindafrekening op te stellen en uit te betalen aan [persoon A] met betrekking tot de niet genoten vakantiedagen, eventuele overuren en vakantiegeld;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt;
ten aanzien van het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465