In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde zou worden veroordeeld tot het staken van werkzaamheden die in strijd zouden zijn met een concurrentiebeding en een relatiebeding, alsook tot nakoming van een geheimhoudingsbeding. De gedaagde, die sinds 2017 in Nederland woont en sinds 2018 parttime werkzaam is bij de eiseres, heeft in 2019 een arbeidsovereenkomst getekend waarin deze bedingen zijn opgenomen. De eiseres stelde dat de gedaagde in strijd met deze bedingen heeft gehandeld door werkzaamheden te verrichten voor een concurrent in Turkije.
De mondelinge behandeling vond plaats op 28 september 2020 via Skype, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de eiseres spoedeisend was, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de gedaagde daadwerkelijk in strijd met de contractuele bedingen heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat de kort geding procedure niet geschikt was voor het vaststellen van de feiten en dat dit beter in een verzoekschriftprocedure kon worden behandeld.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, vastgesteld op € 721,-. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.H. Poiesz.