ECLI:NL:RBROT:2020:10799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8705817
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontheffing van veroordeling in kort geding en aanvullende zekerheid in verband met huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee vennootschappen, waarbij de eiseres, een commanditaire vennootschap, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, een besloten vennootschap, in het kader van een huurovereenkomst. De eiseres vorderde ontheffing van een eerdere veroordeling om werkzaamheden te hervatten, alsook aanvullende zekerheid in verband met de coronacrisis. De gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat de eiseres haar verplichtingen niet nakwam. De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende had aangetoond dat de economische gevolgen van de coronacrisis een zodanige wijziging van de omstandigheden met zich meebrachten dat de huurovereenkomst ontbonden of aangepast diende te worden. De vordering van de eiseres werd afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de eerder opgelegde dwangsom voldoende stimulans bood om aan de veroordeling te voldoen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, waarbij de eiseres als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8705817 VV EXPL 20-325
uitspraak: 19 oktober 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
[naam vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. P. van den Berg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam vennootschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigden: mr. R. Vissink en mr. M.A.F. Marchi.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam vennootschap 1] ” en “ [naam vennootschap 2] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 september 2020, met producties 1 tot en met 18;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [naam vennootschap 2] , tevens houdende een vordering in reconventie, met producties 1a tot en met 37;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [naam vennootschap 1] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2020 via Skype. Namens [naam vennootschap 1] is verschenen [naam persoon 1] , managing partner bij [naam bedrijf] , bijgestaan door mr. Van den Berg. Namens [naam vennootschap 2] zijn verschenen haar directeuren [naam persoon 2] en [naam persoon 3] , bijgestaan door mr. Vissink en
mr. Marchi, in het bijzijn van makelaar [naam makelaar] en bouwkundig begeleider
[naam bouwkundig begeleider] .
1.3
De datum van de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[naam bedrijf] investeert internationaal in vastgoedportfolio, met geld van particuliere beleggers. [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) is beherend vennoot van diverse commanditaire vennootschappen waarin het in Nederland gelegen vastgoed is ondergebracht. [naam vennootschap 1] is één van die vennootschappen. Zij is eigenares van het gebouw [straatnaam 1] 24 tot en met 32 en [straatnaam 2] 29 tot en met 33 (oneven), 37B
en 39 te Rotterdam (hierna: het gebouw). Voorheen was het gebouw in gebruik als kantoorgebouw met winkelplint.
2.2
[naam vennootschap 2] . (hierna: [naam vennootschap 2] ) exploiteert short-stay locaties en appartementenhotels. Zij verhuurt de verblijfsruimtes zowel aan zakelijke reizigers als aan reizigers die er in hun vrije tijd gebruik van willen maken. De short-stay locaties bevinden zich in de binnenstad van Amsterdam. De appartementenhotels zijn gelegen in Amstelveen (2x) en Amsterdam. Bij de appartementenhotels wordt de vrijheid van een eigen appartement gecombineerd met services van een hotel.
2.3
[naam persoon 1] van [naam bedrijf] enerzijds en [naam persoon 2] en [naam persoon 3] van [naam vennootschap 2] anderzijds zijn met elkaar in overleg geweest om het gebouw te transformeren tot een appartementenhotel. Dit heeft op 10/13 mei 2019 geleid tot totstandkoming van een zogenoemde Letter of Intent (hierna: LOI), waarin is vastgelegd dat partijen overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van het realiseren van een appartementenhotel in het gebouw en de exploitatie daarvan. In de LOI is onder meer als voorbehoud opgenomen definitieve goedkeuring van de raad van bestuur van verhuurder ( [naam vennootschap 1] ) in verband met de financiële due diligence van de moedermaatschappij ( [naam vennootschap 2] ) van huurder en dat verhuurder gedurende een periode van 10 werkdagen na ondertekening diens due diligence zal uitvoeren op basis van de ontvangen jaarrekening over de afgelopen 3 jaar van de moedermaatschappij.
2.4
Nadien zijn concepten van de ten aanzien van het gebouw te sluiten huurovereenkomst gewisseld, waarbij partijen op- en aanmerkingen hebben gemaakt en waarin wijzigingen zijn doorgevoerd. Tevens is gecorrespondeerd over een op te stellen concerngarantie en akte van verpanding. Voorts is van de zijde van [naam vennootschap 2] gevraagd om in de huurovereenkomst [naam vennootschap 2] als huurder op te nemen.
2.5
Op 12 juli 2019 is tussen partijen een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het gebouw. Kort gezegd komt de overeenkomst erop neer dat [naam vennootschap 1] het gebouw zal herontwikkelen tot een multifunctioneel gebouw met hotelappartementen die [naam vennootschap 2] gaat exploiteren. In artikel 7.2 van de huurovereenkomst is bepaald:
“Huurder zal tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van de Huurder onder de Huurovereenkomst aan c.q. ten gunste van Verhuurder uiterlijk bij oplevering van het gehuurde:
a) een onvoorwaardelijke en onherroepelijke concerngarantie doen stellen door holdingmaatschappij van Huurder ( [naam vennootschap 2] . ) voor een bedrag gelijk aan 3 maanden huur en voorschot servicekosten vermeerderd met omzetbelasting, te innen op eerste verzoek van Verhuurder. De concerngarantie is als bijlage 11 aan de Huurovereenkomst gehecht;
b) [naam vennootschap 2] zal zich tevens middels een onherroepelijke concerngarantie jegens Verhuurder hoofdelijk verbinden voor de juiste, volledige en tijdige nakoming van alle verplichtingen van Huurder jegens Verhuurder voor de duur van twee jaren te rekenen vanaf huuringangsdatum. Na ommekomst van twee jaren te rekenen vanaf huuringangsdatum komt deze verplichting van [naam vennootschap 2] . te vervallen; de garantie is als bijlage 11 aan de Huurovereenkomst gehecht;
c) een (stil) tweede pandrecht op naam van verhuurder vestigen op de in artikel 14.14 bedoelde Fixtures, Furniture & Equipment (hierna 'FF&E') en Operating Supplies and Equipment (hierna 'OS&E") overeenkomstig de tekst van de pandakte die als bijlage 12 aan de huurovereenkomst is gehecht;
d) een (stil) tweede pandrecht op naam van verhuurder vestigen op de in artikel 14.17 bedoelde bankrekening overeenkomstig de tekst van de pandakte die als bijlage 12 aan de huurovereenkomst is gehecht.
In artikel 14.62 lid 2 van de huurovereenkomst is als ontbindende voorwaarde opgenomen dat [naam vennootschap 1] overeenstemming zal bereiken met haar huidige huurders over uitplaatsing uiterlijk per 1 januari 2020, waarop zij zich uiterlijk tot 1 november 2019 kan beroepen. Laatstgenoemde datum is nadien gewijzigd in 15 november 2019 en weer later in 6 december 2019.
Middels een allonge bij de huurovereenkomst van 5 september 2019 hebben partijen ook nog afspraken gemaakt over een uitbreiding van het gehuurde middels de huur en verhuur van de zevende en achtste verdieping en een uitbreiding van het aantal te huren en verhuren vierkante meters in de kelder.
2.6
Op 5 december 2019 is een beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde. Naar aanleiding hiervan heeft [naam vennootschap 2] een kort geding aangespannen. In het vonnis in kort geding van 11 juni 2020, zaaknummer 8322976 VV EXPL 20-62, heeft de kantonrechter overwogen dat [naam vennootschap 1] naar haar voorlopig oordeel in redelijkheid niet had kunnen komen tot inroepen van de ontbindende voorwaarde en dat zij door dit wel te doen misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid. [naam vennootschap 1] is veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de werkzaamheden te hervatten en op regelmatige wijze te vervolgen vanaf id 18 van de als bijlage bij de tussen [naam vennootschap 2] en [naam vennootschap 1] gesloten huurovereenkomst gevoegde planning, leidende tot de terbeschikkingstelling van het gehuurde aan [naam vennootschap 2] overeenkomstig hetgeen daarover is opgenomen in de
huurovereenkomst met bijlagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,­ per dag met een maximum van € 500.000,- in totaal. Daarnaast is [naam vennootschap 1] verboden om maatregelen te nemen waarmee de nakoming van het hiervoor bepaalde onmogelijk wordt gemaakt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,-, met veroordeling van haar in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7
Het vonnis is op 16 juni 2020 aan [naam vennootschap 1] betekend. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld.
2.8
Bij e-mailbericht van 19 juni 2020 heeft de gemachtigde van [naam vennootschap 1] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [naam vennootschap 2] verzocht om uiterlijk binnen twee weken
aan te tonen dat [naam vennootschap 2] in staat is volgend jaar een bedrag van € 1.750.000,- te betalen c.q. bancair te financieren en meegedeeld dat [naam vennootschap 1] zich gelet op de gewijzigde onvoorziene omstandigheden als gevolg van de COVID-19 pandemie genoodzaakt ziet om in aanvulling op de overeengekomen zekerheden [naam vennootschap 2] te vragen binnen twee weken een onvoorwaardelijke en onherroepelijke ‘on demand’ bankgarantie door een Nederlandse bank te doen stellen ten gunste van [naam vennootschap 1] voor een bedrag gelijk aan zes maanden huur en het voorschot op de servicekosten, vermeerderd met de verschuldigde omzetbelasting. Daarnaast is meegedeeld dat [naam vennootschap 1] zich genoodzaakt ziet om van [naam vennootschap 2] een eerste pandrecht te ontvangen op voormelde FF&E investering.
2.9
Bij e-mailbericht van 30 juni 2020 heeft de gemachtigde van [naam vennootschap 2] - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [naam vennootschap 1] meegedeeld dat er op grond van de huurovereenkomst geen verplichting is tot het stellen van aanvullende zekerheid en dat de overeengekomen zekerheden (concerngarantie, pandakte) al zijn gesteld, zodat [naam vennootschap 2] aan haar verplichtingen heeft voldaan.
2.1
Verder is tussen partijen gecorrespondeerd over de (wijze van) voortzetting van de werkzaamheden door [naam vennootschap 1] en over de betrokkenheid van [naam vennootschap 2] daarbij, althans de informatieverstrekking aan haar daarover.
2.11
Voorts is tussen partijen overleg gevoerd over een afkoopregeling. Er is geen overeenstemming bereikt.

3..Het geschil

in conventie
3.1
[naam vennootschap 1] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[naam vennootschap 1] te ontheffen van de in het tussen partijen op 11 juni 2020 gewezen
vonnis opgenomen verplichting om de werkzaamheden te hervatten en te vervolgen op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans om dit vonnis (c.q. het dictum) te wijzigen, zodanig dat [naam vennootschap 1] haar investering kan opschorten;
subsidiair:
[naam vennootschap 1] te ontheffen van de in het tussen partijen op 11 juni 2020 gewezen
vonnis opgenomen verplichting om de werkzaamheden te hervatten en te vervolgen op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans om dit vonnis (c.q. het dictum) te wijzigen, zodanig dat [naam vennootschap 1] haar investering kan opschorten, tenzij [naam vennootschap 2] binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis:
l) door middel van schriftelijk bewijs aantoont dat zij in staat is de investering in de FF&E en O&SE zelf te financieren dan wel dat zij in staat is een bancaire financiering te verkrijgen, onder meer maar niet uitsluitend door het doen overleggen van geschriften zoals (een) bankafschrift(en) van haar bankrekening(en) waaruit blijkt dat zij momenteel over voldoende reserves beschikt en
2) een onvoorwaardelijke en onherroepelijke 'on demand' bankgarantie doet stellen
door een Nederlandse bank ten gunste van [naam vennootschap 1] en haar eventuele
rechtsopvolger(s) voor een bedrag gelijk aan vierentwintig maanden huur - dan wel ter grootte van een in goede justitie te bepalen termijn of bedrag - en het voorschot op de servicekosten, te vermeerderen met de verschuldigde omzetbelasting en
3) medewerking verleent aan de vestiging van een eerste pandrecht op alle FF&E Een OS&E voor het gehele gehuurde ten bedrage van ca. € 1.750.000,- dan wel voor een in goede justitie te bepalen bedrag, door het rechtsgeldig doen ondertekenen van een daartoe strekkende pandakte op eerste verzoek van [naam vennootschap 1] of een in goede justitie te bepalen termijn na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
meer subsidiair:
[naam vennootschap 2] te veroordelen een en ander aan te tonen, de bankgarantie te stellen en
medewerking te verlenen als hiervoor sub 1, 2 en 3 omschreven, op straffe van verbeurte van een dwangsom indien [naam vennootschap 2] hiermee langer dan veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft, groot:
  • ten aanzien van hetgeen aangetoond moet worden; € 10.000,- per week of gedeelte van een week met een maximum van € 200.000,- of een in goede justitie te bepalen bedrag;
  • ten aanzien van de te stellen bankgarantie: € 10.000,- per dag met een maximum van € 250.000,- of een in goede justitie te bepalen bedrag;
  • ten aanzien van de te verlenen medewerking: € 5.000,- per dag met een maximum van € 100.000,- of een in goede justitie te bepalen bedrag.
primair, subsidiair en meer subsidiair:
[naam vennootschap 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de nakosten
zowel in geval van betekening als buiten betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Aan de vordering legt [naam vennootschap 1] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat sinds de ondertekening van de huurovereenkomst door partijen de economische situatie enorm is verslechterd en Nederland afstevent op een recessie als gevolg van de coronacrisis, met grote structurele gevolgen voor de hotelbranche in verband met afgenomen toerisme en zakelijke reizen die zijn gereduceerd tot video calls. Er is sprake van een sterke daling van hoteltarieven. Zowel bij banken als bij investeerders zijn hotels uit de gratie. De geldkraan is dichtgedraaid. In verband hiermee maakt [naam vennootschap 1] zich grote zorgen dat [naam vennootschap 2] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet kan en zal nakomen, dat [naam vennootschap 2] de door haar benodigde financiering niet rond krijgt, terwijl [naam vennootschap 1] gehouden is als eerste een bedrag van € 23.000.000,- te investeren en het risico loopt te blijven zitten met incourant en onverkoopbaar hotelvastgoed en met het mogelijke risico, in geval van faillissement van [naam vennootschap 2] , dat zijzelf het hotel moet gaan exploiteren, met alle bijkomende risico’s van dien. Op dit moment is het een onverstandige investering en dekt de in de huurovereenkomst overeengekomen (concern)garantie niet langer de risico’s die [naam vennootschap 1] loopt. De garantie betreft enkel het verhuurrisico en niet een investeringsrisico, want de investering in het eigen pand werd sowieso rendabel geacht. De garantie ziet enkel op de gegoedheid van de persoon van de huurder, te weten [naam vennootschap 2] , een lege vennootschap opgericht ten behoeve van de huurovereenkomst. Volgens [naam vennootschap 1] kan [naam vennootschap 2] onder deze omstandigheden ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verwachten en zal deze in een bodemprocedure worden ontbonden, althans worden gewijzigd op de voet van artikel 6:258 BW. Onder deze omstandigheden dient ook de veroordeling uitgesproken bij het vonnis van 11 juni 2020 te worden opgeheven. Gelet hierop heeft [naam vennootschap 1] spoedeisend belang bij haar vorderingen en kan van haar niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.3
[naam vennootschap 2] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam vennootschap 1] in de kosten van dit geding, waaronder de volledige, daadwerkelijk door [naam vennootschap 2] gemaakte (advocaat)kosten van € 12.500,- exclusief btw.
in reconventie
3.4
[naam vennootschap 2] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, de in het vonnis van 11 juni 2020 opgelegde dwangsom te verhogen naar € 100.000,- per dag dat [naam vennootschap 1] niet aan de in dat vonnis opgenomen veroordeling voldoet, tot een maximum van € 4.000.000,-, met veroordeling van [naam vennootschap 1] in de kosten van dit geding.
3.5
Aan de vordering legt [naam vennootschap 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [naam vennootschap 1] haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt en zich niet houdt aan de veroordeling in het vonnis van 11 juni 2020, ondanks de oplegging van een dwangsom. Omdat de opgelegde dwangsom geen druk uitoefent, vordert [naam vennootschap 2] deze te verhogen tot € 100.000,- per dag met een maximum van € 4.000.000,- zoals ook is gevorderd in de dagvaarding die heeft geleid tot voormeld kort geding vonnis.
3.6
[naam vennootschap 1] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam vennootschap 2] in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
in conventie- en in reconventie
3.7
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vorderingen nader besproken.

4..De beoordeling

in conventie
4.1
Op 11 juni 2020 is in kort geding vonnis gewezen als vermeld onder 2.6. Daartegen is hoger beroep ingesteld en op dit hoger beroep is nog niet beslist. [naam vennootschap 2] heeft in dit verband aangevoerd dat [naam vennootschap 1] haar processuele bevoegdheid misbruikt nu zij stellingen ter beoordeling tracht voor te leggen die eerder al zijn afgewezen en ook in het aanhangige hoger beroep aan de orde zijn. Geoordeeld wordt dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht.
Thans is [naam vennootschap 1] eiseres en haar vordering is een andere dan die van [naam vennootschap 2] in het eerdere kort geding. Het is dus niet zo dat opnieuw over hetzelfde wordt geprocedeerd. Weliswaar is in het eerdere vonnis in overweging 4.6 een verweer gepasseerd van [naam vennootschap 1] verband houdend met veranderde economische omstandigheden door de coronacrisis en financiële implicaties hiervan voor [naam vennootschap 1] en [naam vennootschap 2] , maar dat laat onverlet dat dit opnieuw in stelling kan worden gebracht, waarover hieronder meer. Er is dus geen sprake van misbruik van procesrecht. Tevens is de kantonrechter van oordeel dat [naam vennootschap 1] spoedeisend belang heeft bij haar vordering nu zij op het punt staat om grote investeringen te moeten maken uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
4.2
Ten aanzien van het gevorderde wordt overwogen dat in kort geding op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [naam vennootschap 1] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
De vordering komt erop neer [naam vennootschap 1] te ontheffen van het eerdere kort geding vonnis althans te bepalen dat alleen uitvoering aan het vonnis hoeft te worden gegeven na verstrekking van aanvullende zekerheid, dit als voorlopige voorziening, vooruitlopend op een vonnis in een bodemprocedure waarbij de huurovereenkomst (deels) zal worden ontbonden of zal worden aangepast overeenkomstig hetgeen thans gevorderd is op de voet van artikel 6:258 BW.
4.4
Op grond van artikel 6:258 lid 1 BW kan de rechter op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden als sprake is van onvoorziene omstandigheden, die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Het betreft hier een afwijking van de hoofdregel dat partijen er op moeten kunnen vertrouwen dat gemaakte afspraken worden nagekomen; dat betekent dat een beroep op deze bepaling slechts in uitzonderlijke gevallen slaagt. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
4.5
Vooralsnog is onvoldoende komen vast te staan dat door de economische consequenties (van bestrijding) van de coronacrisis een dermate onevenwichtigheid in de huurovereen-komst tussen partijen is ontstaan of zal ontstaan dat dit noopt tot (gedeeltelijke) ontbinding of aanpassing van die overeenkomst op de door [naam vennootschap 1] voorgestane wijze. Laat staan dat hierop kan worden vooruitgelopen door nu maatregelen te treffen.
4.6
In dit verband is van betekenis dat datgene wat [naam vennootschap 1] blijkens het subsidiair en meer subsidiair gevorderde thans reeds gewijzigd wil hebben aan de overeenkomst niet de kern van de verbintenissen tussen partijen betreft. Het ziet voornamelijk op aanvullende zekerheid, waarop wellicht nooit aanspraak gemaakt gaat worden. Niet staat vast dat het scenario dat [naam vennootschap 1] schetst voor de hotelbranche zich voordoet of gaat voordoen bij [naam vennootschap 2] , want zij bestrijdt dat en voert aan dat het concept van de appartementenhotels door gasten doorgaans, maar zeker tijdens de coronacrisis, meer wordt gewaardeerd dan reguliere hotels, omdat gasten meer eigen leefruimte hebben. De vergelijking gaat ook niet op, omdat van hotelexploitatie nog geen sprake is, nu het gebouw eerst herontwikkeld moet worden, zodat de coronacrisis in zoverre niet de impact heeft als elders in de hotelbranche. Ongewis is wat de coronacrisis de komende jaren gaat brengen.
4.7
Onveranderd is dat tegenover de grote investeringen die [naam vennootschap 1] nu moet maken, opbrengsten staan op termijn, zodra zij huurpenningen van bijna € 900.000,- per jaar gaat ontvangen. Het moment waarop dat gaat gebeuren heeft [naam vennootschap 1] deels zelf in de hand, omdat het afhankelijk is van de oplevering van het door haar herontwikkelde gebouw.
4.8
Daarom wordt het onwaarschijnlijk geacht dat het gevorderde in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.9
Daarbij komt dat hetgeen [naam vennootschap 1] subsidiair en meer subsidiair vordert meer weg heeft van het binnen het kader van de huurovereenkomst creëren van een nieuwe rechtstoestand op het gebied van zekerheidsstelling, dan van een ordemaatregel.
4.1
Gelet hierop wordt de vordering afgewezen.
4.11
[naam vennootschap 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, maar niet in de werkelijke kosten die [naam vennootschap 2] heeft moeten maken, nu de kantonrechter van oordeel is dat geen sprake is van misbruik van procesrecht. De proceskosten aan de zijde van [naam vennootschap 2] worden vastgesteld op € 721,- aan salaris voor de gemachtigde.
in reconventie
4.12
Naar het de kantonrechter voorkomt levert de dwangsom opgelegd in het kort geding vonnis van 11 juni 2020 voldoende stimulans om de veroordeling in het vonnis na te leven. Daarom wordt geen reden gezien om deze aan te passen. De vordering wordt afgewezen.
4.13
[naam vennootschap 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [naam vennootschap 1] vastgesteld op € 480,- aan salaris voor de gemachtigde. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskosten- veroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Een en ander met rente.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [naam vennootschap 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam vennootschap 2] vastgesteld op € 721,- aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [naam vennootschap 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam vennootschap 1] vastgesteld op € 480,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, en indien [naam vennootschap 2] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw. Ook is [naam vennootschap 2] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465