ECLI:NL:RBROT:2020:10798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8704412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herplaatsing van een lerares na re-integratie in het onderwijs

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een lerares, en Stichting BOOR, de werkgever van [eiseres]. De vordering van [eiseres] was gericht op haar terugplaatsing op haar oude standplaats, Openbare basisschool [naam school 1], na een periode van ziekte en re-integratie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] sinds 30 november 1994 werkzaam is bij [naam school 1] en dat zij in de afgelopen jaren te maken heeft gehad met verschillende problemen in haar functioneren, die door haar werkgever zijn geconstateerd. Na een periode van ziekte is [eiseres] hersteld verklaard, maar BOOR heeft besloten haar tijdelijk te plaatsen op opleidingsschool [naam school 2] voor een verbetertraject, in plaats van haar terug te plaatsen op haar oude standplaats. De kantonrechter heeft geoordeeld dat BOOR een zwaarwichtig belang heeft bij de tijdelijke plaatsing van [eiseres] op [naam school 2], omdat dit noodzakelijk is voor haar verdere ontwikkeling en om te voldoen aan de eisen die aan een lerares worden gesteld. De vordering van [eiseres] is afgewezen, omdat de kantonrechter van mening was dat de belangen van BOOR zwaarder wegen dan die van [eiseres]. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8704412 VV EXPL 20-324
uitspraak: 21 oktober 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. S. Foullani,
tegen
de stichting
Stichting BOOR,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B. van Bon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “BOOR”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 augustus 2020, met producties 1 tot en met 24 en een overgelegd e-mailbericht van 27 augustus 2020;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 12 en zes overgelegde brieven;
  • de pleitaantekeningen van mr. Foullani.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. [eiseres] is verschenen, bijgestaan mr. Foullani. Van de zijde van BOOR zijn verschenen
[naam persoon 1] , beleidsmedewerker HRM, en [naam persoon 2] , bovenschools manager, bijgestaan door mr. Van Bon.
1.3
De uitspraak in de zaak is aangehouden in verband met overleg tussen partijen. Op verzoek is de termijn daarvoor verlengd.
1.4
Op 24 september 2020 is bericht dat het partijen niet is gelukt om de zaak onderling te regelen.
1.5
Vervolgens is om vonnis gevraagd.
1.6
De datum van de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
BOOR verzorgt openbaar (speciaal) basisonderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs in Rotterdam. Er vallen bijna 90 scholen onder BOOR, waarvan ongeveer 75 basisscholen, waaronder Openbare basisschool [naam school 1] (hierna: [naam school 1] ) in Hoogvliet. BOOR heeft twee van haar scholen voor basisonderwijs ingericht als zogenoemde “opleidingsscholen”, te weten Openbare basisschool [naam school 2] in Schiebroek (hierna: [naam school 2] ) en Openbare basisschool [naam school 3] in Lombardijen.
2.2
Bij besluit van BOOR is [eiseres] aangesteld als Lerares in algemene dienst bij het openbaar basisonderwijs te Rotterdam. Sinds 30 november 1994 is zij in die functie werkzaam bij [naam school 1] .
2.3
Begin maart 2017 is [eiseres] voor korte tijd uitgevallen. De toenmalige directeur van [naam school 1] heeft haar lessen destijds overgenomen. Daarbij is in de klas geconstateerd dat de organisatie van het onderwijs en de planning en administratie niet op orde waren. Tevens waren er bedenkingen ten aanzien van het niveau van technisch lezen en rekenen van leerlingen alsmede ten aanzien van de inrichting van het klaslokaal.
2.4
Na terugkeer van [eiseres] op haar werk heeft de directeur op 9 maart 2017 een zogenoemd voortgangsoverleg met haar gehad om verheldering te krijgen over hetgeen geconstateerd was tijdens haar afwezigheid. Naar aanleiding daarvan zijn afspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat de directeur observaties in de klas van [eiseres] zou doen tijdens haar lessen. Deze klasobservaties zijn op 15 maart, 21 maart en 5 april 2017 uitgevoerd. Na de eerste klasobservatie heeft een gesprek met [eiseres] plaatsgevonden waarbij ontwikkelpunten zijn benoemd. Bij de tweede klasobservatie is onder meer daarop gelet. Op 28 maart 2017 is de tweede klasobservatie met [eiseres] besproken, aan de hand van een formulier waarop de observaties zijn vermeld met toelichting. Er is meegedeeld waar het aan schortte en hoe het beter zou kunnen. Bij de derde klasobservatie is weer in het bijzonder gelet op de ontwikkelpunten. De derde klasobservatie is op 11 april 2017 besproken met [eiseres] , wederom aan de hand van een formulier als voormeld. Daarbij is haar meegedeeld dat zij te weinig ontwikkeling heeft laten zien op de ontwikkelpunten “Volledige instructie op strategie volgens de strategie”, “Het werken met een instructiegroep en feedbackronde” en “Laten modellen door kinderen en aanvullen met gerichte feedback, of voordoen door zelf te modellen”. Over het te hanteren model en de hiervoor te volgen lestijd is gesproken met [eiseres] , waarbij erop is aangedrongen dat zij zich eraan houdt. Daarnaast is [eiseres] erop gewezen dat haar instructie te lang duurt. Er is coaching aangeboden, wat [eiseres] heeft aanvaard. Afgesproken is dat zij twee keer samen met de coach een les zou voorbereiden en deze door middel van co-teaching zou uitvoeren, voor directe feedback en het inslijpen van de methodiek, en dat daarna een driegesprek zou plaatsvinden om haar ontwikkeling te bespreken. [eiseres] heeft twee keer samen met de coach een les voorbereid en deze samen met hem gegeven op 9 mei 2017 en 20 juni 2017. Naar aanleiding hiervan heeft op 22 juni 2017 een driegesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] , de directeur en de coach. [eiseres] heeft bij die gelegenheid meegedeeld dat zij de les goed vond gaan en uitgesproken dat zij met vijf à zes coaching momenten, met wat meer oefening en de diepte ingaan, op voldoende niveau denkt te komen. De coach heeft teruggekoppeld dat de kwaliteit van de lessen op onderdelen onvoldoende was en dat ook het leerrendement bij [eiseres] onvoldoende is gebleken. Omdat in het gesprek onvoldoende reflectie op haar eigen handelen is waargenomen, heeft de coach te kennen gegeven dat de coaching nagenoeg uitgeput is. De directeur heeft meegedeeld dat het haar opvalt dat de zienswijze van [eiseres] zo afwijkt van de conclusie van de coach en dat [eiseres] met moeite lijkt te begrijpen wat de coach probeert duidelijk te maken. De directeur heeft aan [eiseres] te kennen gegeven dat bij haar sprake is van onvoldoende reflectie op haar eigen handelen en dat een beetje meer de diepte ingaan onvoldoende is om het gewenste resultaat te bereiken.
2.5
Bij besluit van 10 juli 2017 heeft BOOR aan [eiseres] meegedeeld dat zij op 21 augustus 2017 geplaatst wordt op de opleidingsschool [naam school 2] , met bij aanvang een assessment, voor het doorlopen van een intensief verbetertraject met als doel functioneren op (minimaal) voldoende basisniveau.
2.6
Bij brief van 13 juli 2017 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen het besluit.
2.7
Op 21 augustus 2017 is [eiseres] als gevolg van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte uitgevallen voor haar werkzaamheden. Zij is niet op [naam school 2] geweest voor het verbetertraject.
2.8
Bij brief van 14 november 2017 heeft BOOR aan [eiseres] meegedeeld het besluit van
10 juli 2017 in te trekken, omdat als gevolg van haar verzuim wegens ziekte een nieuwe situatie is ontstaan, waarbij de aandacht gericht moet zijn op haar herstel en re-integratie. Daarbij is [eiseres] te kennen gegeven dat haar functioneren weer aan de orde komt, nadat zij voldoende hersteld is, en dat zij er rekening mee moet houden dat in de toekomst alsnog kan worden overgegaan tot een tijdelijke overplaatsing.
2.9
Op 11 december 2017 is het bezwaar ingetrokken
2.1
Bij brief van 19 juni 2018 heeft BOOR aan [eiseres] meegedeeld dat de bedrijfsarts geconcludeerd heeft dat zij in staat is aangepaste werkzaamheden te verrichten en dat inmiddels met haar re-integratie is aangevangen in aangepaste werkzaamheden bij de openbare basisschool [naam school 4] (hierna: [naam school 4] ). Te kennen is gegeven dat haar een begeleidingstraject zal worden aangeboden gericht op haar functioneren, zodra dat gelet op het advies van de bedrijfsarts kan, en dat een dergelijk traject veelal wordt afgesloten met aanbevelingen, waarna een afweging zal plaatsvinden ten aanzien van de voortzetting van haar dienstverband, en dat zij tot dat moment formeel ondergebracht blijft bij [naam school 1] .
2.11
Bij brief van 12 juli 2018 heeft [eiseres] aan BOOR meegedeeld dat zij wil re-integreren (in passende werkzaamheden) bij [naam school 1] , omdat [naam school 1] haar een veilige werkomgeving biedt, wat zal bijdragen aan haar herstel, en dat zij daar beter dan elders kan werken aan haar functioneren als dat in een later stadium nodig is.
2.12
Op 13 september 2018 heeft de bedrijfsarts [eiseres] volledig arbeidsgeschikt verklaard.
2.13
Bij besluit van 14 september 2018 heeft BOOR aan [eiseres] meegedeeld dat zij, nu zij hersteld is, met ingang van 18 september 2018 tijdelijk wordt geplaatst bij [naam school 2] , met eerst een assessment en daarna een begeleidingstraject gedurende het schooljaar 2018/2019. Vermeld is dat [eiseres] formatief geplaatst blijft bij [naam school 1] . Als doel van het begeleidingstraject is gesteld dat [eiseres] na het doorlopen daarvan (minimaal) voldoende op basisniveau functioneert, dat wil zeggen op alle competenties op basis van de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO). [eiseres] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.14
Op 18 september 2018 heeft [eiseres] zich ziek gemeld en is zij niet verschenen bij [naam school 2] . Dat is nadien ook niet gebeurd.
2.15
Bij besluit van 18 september 2018 is de betaling van bezoldiging aan [eiseres] gestaakt. [eiseres] heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. BOOR heeft het besluit later herroepen.
2.16
Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft BOOR de disciplinaire maatregel van een schriftelijke berisping aan [eiseres] opgelegd, vanwege herhaalde malen niet verschijnen op afspraken met de bedrijfsarts en/of de arbeidsdeskundige en vanwege herhaalde malen niet bereikbaar zijn gedurende haar ziekte, een en ander ondanks dat [eiseres] gewaarschuwd is, en vanwege het versturen van een onzakelijk en suggestief getoonzet bericht, bestaande uit de woorden “ik hoorde dat ze een tijdje al bezig waren met je om je weg te pesten van school, klopt dit?” [eiseres] heeft tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt.
2.17
[eiseres] heeft gere-integreerd op Openbare basisschool [naam school 5] in Hoogvliet (hierna: [naam school 5] ).
2.18
Op 19 februari 2020 heeft de bedrijfsarts bericht dat het redelijk goed gaat met [eiseres] , dat zij inmiddels 32 uur per week werkt en les geeft samen met een collega. De verwachting is uitgesproken dat [eiseres] haar uren verder zal uitbreiden. Geadviseerd is om [eiseres] , als zij weer 40 uur per week werkt, gedurende vier à zes weken volledig te laten werken met alle eindverantwoordelijkheid, dat samen te bewaken, en indien het goed blijft gaan haar in onderling overleg hersteld te melden.
2.19
Bij beslissing van 1 april 2019 zijn de bezwaren tegen de plaatsing op [naam school 2] en tegen de schriftelijke berisping ongegrond verklaard en is het bezwaar tegen het staken van de bezoldiging niet-ontvankelijk verklaard. [eiseres] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de bestuursrechter van de rechtbank Rotterdam. In de beroepszaak is nog geen uitspraak gedaan.
2.2
Bij brief van 15 mei 2020 heeft BOOR aan [eiseres] meegedeeld dat op 19 mei 2020 om 14:00 uur telefonisch contact met haar wordt opgenomen door de heer [naam persoon 1] om met haar te overleggen over haar tijdelijke plaatsing bij [naam school 2] .
2.21
Op 19 mei 2020 heeft dit telefoongesprek plaatsgevonden, waarbij van de zijde van BOOR aan [eiseres] is meegedeeld dat het lang geleden is dat zij de volledige verantwoordelijkheid droeg voor een klas, dat eerder kritische kanttekeningen zijn geplaatst bij haar functioneren, en dat BOOR om die redenen nog steeds wil dat [eiseres] een begeleidingstraject volgt op een opleidingsschool. [eiseres] heeft erkend dat het langere tijd geleden is dat zij eindverantwoordelijkheid had voor een schoolklas en die stap nog moet maken in het kader van haar re-integratie, maar tevens te kennen gegeven dat dit kan bij [naam school 5] met daarna een terugplaatsing naar [naam school 1] met begeleiding op maat, zo nodig met coaching. Vermeld is dat [naam school 1] al jarenlang de vaste werkplek is van [eiseres] en dat zij zich daar het veiligst voelt, dat blokkeren van haar terugkeer contraproductief is geweest en dat escalatie voorkomen kan worden.
2.22
Bij brief van 9 juni 2020 heeft BOOR - verkort weergegeven - aan [eiseres] meegedeeld dat BOOR, ondanks dat [eiseres] daarmee niet instemt, overgaat tot tijdelijke plaatsing van haar op opleidingsschool [naam school 2] met ingang van schooljaar 2020-2021.
2.23
Bij brief van 29 juni 2020 heeft [eiseres] aan BOOR verzocht haar in staat te stellen het re-integratietraject af te ronden en op datum herstel haar werkzaamheden bij [naam school 1] te hervatten.
2.24
In reactie hierop heeft BOOR bij brief van 10 juli 2020 aan [eiseres] meegedeeld geen redenen te zien om het besluit van 9 juni 2020 te herroepen en dat [eiseres] op 31 augustus 2020 wordt verwacht bij [naam school 2] .
2.25
Op 25 juli 2020 heeft [eiseres] per e-mail aan BOOR bericht dat zij volledig hersteld is en terugplaatsing wenst op haar vaste standplaats [naam school 1] .
2.26
De bedrijfsarts heeft op 17 augustus 2020 bericht dat er voor [eiseres] geen medische beperkingen zijn voor het uitvoeren van haar eigen werk als leerkracht.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, BOOR te veroordelen:
om haar per 31 augustus 2020 dan wel 24 uur na betekening van het vonnis, indien dit vonnis pas op een latere datum kan worden betekend, toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden op OBS [naam school 1] in de functie leerkracht met alle bij die functie behorende taken en bevoegdheden, op de gebruikelijke wijze en tegen betaling van het overeengekomen salaris, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of per deel van een dag dat BOOR in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
tot betaling aan haar van € 512,50 (exclusief BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten;
in de proceskosten.
3.2
Aan de vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat BOOR handelt in strijd met artikel 10.5 van de CAO Primair Onderwijs 2019-2020 en artikel 7:611 BW door haar, na haar hersteld melding, niet per
31 augustus 2020 weder tewerk te stellen op haar vaste standplaats [naam school 1] , maar over te plaatsen naar opleidingsschool [naam school 2] . Deze overplaatsing is onterecht, want er is geen sprake van disfunctioneren. [eiseres] heeft jarenlang naar tevredenheid gefunctioneerd bij [naam school 1] . Een formele negatieve beoordeling ontbreekt. BOOR heeft ook niet vastgesteld dat eventuele in 2017 geconstateerde tekortkomingen nog steeds aan de orde zijn. Tevens wordt aangevoerd dat overplaatsing voorbarig is, omdat bij niet-functioneren gelegenheid moet worden geboden om, al dan niet met ondersteuning, het functioneren te verbeteren. In dit verband wijst [eiseres] erop dat er slechts één coaching sessie is geweest. De omstandigheid dat het lang geleden is dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor een klas droeg, levert geen reden op voor overplaatsing gelet op genoemde CAO-bepaling. [eiseres] heeft tijdens haar re-integratie geruime tijd werkzaamheden verricht die horen bij haar functie. Volgens [eiseres] heeft er geen goede en zuivere belangenafweging plaatsgevonden en is het overplaatsingsbesluit onvoldoende onderbouwd. In het kader van artikel 7:613 BW dient sprake te zijn van een zwaarwichtig belang dat overplaatsing rechtvaardigt.
3.3
BOOR betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vorderingen nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Voldoende is gebleken dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
4.2
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
De beoordeling van de vordering draait in de kern om de vraag of BOOR op goede gronden van [eiseres] verlangt dat zij aan het werk gaat bij opleidingsschool [naam school 2] . Bij bevestigende beantwoording van die vraag ligt de vordering voor afwijzing gereed.
4.4
De plaatsing van [eiseres] op [naam school 2] met ingang van 31 augustus 2020 betreft geen overplaatsing in de zin van een ontheffing uit de eigen functie met het opdragen van een andere functie. Het betreft een tijdelijke plaatsing op die opleidingsschool om daar al werkende in haar functie van lerares deel te nemen aan een begeleidingstraject met als doel dat [eiseres] na het doorlopen daarvan minimaal voldoende op basisniveau functioneert. Het is een verbetertraject.
4.5
Voor zover [eiseres] stelt dat een verbetertraject niet gerechtvaardigd is, gelet op haar functioneren, wordt zij hierin niet gevolgd. Zoals vermeld onder 2.3 en 2.4 zijn door de toenmalige directeur van [naam school 1] na de uitval van [eiseres] begin maart 2017 tekortkomingen geconstateerd in de organisatie van haar werk en haar klas en bedenkingen gerezen ten aanzien van het niveau van technisch lezen en rekenen van haar leerlingen. Na haar terugkeer op school is [eiseres] herhaaldelijk geobserveerd tijdens haar lesgeven, naar aanleiding waarvan ontwikkelpunten zijn benoemd en besproken is hoe het beter zou kunnen. Omdat [eiseres] onvoldoende ontwikkeling heeft laten zien, is coaching door een derde ingezet. [eiseres] heeft hieraan deelgenomen, wat impliceert dat zij onderkende dat er hiaten waren in haar lesgeven, hetgeen ook volgt uit het feit dat zij na het coachingtraject
voorstander was van aanvullende coachingmomenten en oefening om op voldoende niveau te komen. De coach heeft de kwaliteit van de lessen van [eiseres] op onderdelen gewaardeerd als onvoldoende evenals haar leerrendement. Hetgeen waargenomen is door de coach komt op hoofdlijnen overeen met de bevindingen van de directeur, zodat het beeld consistent is dat sprake is van tekortkomingen in het functioneren. Dat dit inmiddels ruim drie jaar geleden is geconstateerd, betekent niet dat dit niet meer actueel is, want nadien is [eiseres] langdurig uitgevallen en geleidelijk aan gere-integreerd. Tot kort voor de zomervakantie 2020 heeft [eiseres] niet meer de eindverantwoordelijkheid gehad voor een schoolklas, omdat die stap nog niet was gemaakt in het kader van haar re-integratie. In de tussentijd heeft het verbetertraject dat BOOR voorstaat nimmer vorm kunnen krijgen. Ook anderszins is er geen reden om te veronderstellen dat de eerder geconstateerde tekortkomingen zijn opgelost. Daarom is er voldoende basis om van [eiseres] te mogen verlangen dat zij haar functioneren verbetert.
4.6
Het gestelde dat het besluit om een verbetertraject in te zetten voorbarig is, wordt niet gedeeld. Het getuigt van goed werkgeverschap om een werknemer bij gebleken hiaten in het functioneren hiervan spoedig op de hoogte te stellen. De tijd gemoeid met de vaststelling of een werknemer al dan niet op voldoende niveau presteert, kan variëren al naar gelang de omstandigheden van het geval. Het hoeft niet plaats te vinden in een formeel beoordelingstraject, zolang er maar een voldoende helder en onderbouwd beeld ontstaat. De vaststelling dat sprake is van onvoldoende functioneren kan dus snel, maar moet wel genoeg steun vinden in bevindingen ten aanzien van dat functioneren. Zoals overwogen is daaraan in dit geval voldaan, want na de constatering dat zich problemen voordeden in de klas van [eiseres] is zij eerst in de gelegenheid gesteld om haar ontwikkelpunten aan te pakken, en daarin gefaciliteerd, alvorens te concluderen dat een verbetertraject nodig is en hiervan mededeling te doen aan haar. Sindsdien zijn meer dan drie jaren verstreken, naar het zich laat aanzien door omstandigheden opgekomen aan de zijde van [eiseres] . De aanpak van BOOR in 2020, nadat het einde van het re-integratietraject zich aandiende, wordt ook niet als te voorbarig aangemerkt, waarover hieronder meer.
4.7
Als vermeld wil BOOR het verbetertraject laten plaatsvinden bij [naam school 2] , waarmee [eiseres] niet instemt. Zij wil aan het werk bij [naam school 1] , alwaar zij sinds haar aanstelling in 1994 tot haar uitval in augustus 2017 heeft gewerkt. Partijen lijken ervan uit te gaan dat [naam school 1] als vaste standplaats van [eiseres] heeft te gelden en dat verandering hierin als een wijziging van een in de arbeidsovereenkomst voorkomende voorwaarde dient te worden aangemerkt. Daarop voortbordurend overweegt de kantonrechter als volgt.
4.8
Ingevolge artikel 7:613 BW kan de werkgever slechts een beroep doen op een schriftelijk beding dat hem de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zal worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.9
Een eenzijdig wijzigingsbeding opgenomen in een CAO wordt ook aangemerkt als een dergelijk schriftelijk beding, mits de werknemer aan de CAO is gebonden.
4.1
Partijen gaan ervan uit dat de CAO Primair Onderwijs 2019-2020 van toepassing is. Een beroep is gedaan op artikel 10.5 van die CAO. Uit lid 1 gelezen in samenhang met lid 2, aanhef en onder c, volgt dat overplaatsing van een werknemer naar een andere instelling van de werkgever geschiedt met instemming van de werknemer, tenzij er sprake is van disfunctioneren, want dan kan de werkgever de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen. In lid 4 is bepaald dat de werkgever die het voornemen heeft om een werknemer over te plaatsen, in overleg treedt met de werknemer en dat eventuele afspraken schriftelijk worden vastgelegd. Indien de werknemer na het overleg genoemd in lid 4, niet instemt met de overplaatsing en/of de voorwaarden waaronder de overplaatsing zal geschieden en de werkgever desalniettemin besluit tot overplaatsing, dan geeft de werkgever in zijn besluit aan op welke wijze hij de belangen van de werkgever en die van de werknemer tegen elkaar heeft afgewogen, zo volgt uit lid 5.
4.11
In dit geval heeft [eiseres] niet ingestemd met de door BOOR gewenste overplaatsing. Hierover is overleg met haar gevoerd op 19 mei 2020 en omdat dit niet alsnog leidde tot instemming, heeft BOOR bij brief van 9 juni 2020 aan [eiseres] meegedeeld over te gaan tot tijdelijke plaatsing van haar op opleidingsschool [naam school 2] met ingang van schooljaar 2020-2021. Anders dan [eiseres] stelt is in die brief van vier pagina’s wel degelijk een afweging gemaakt tussen haar belangen en die van BOOR. Kort gezegd komt die belangenafweging erop neer dat de noodzaak bestaat van begeleiding van [eiseres] om op het niveau te komen dat BOOR eist van een leraar basisonderwijs, dat de kans op succes het grootste is bij begeleiding op een opleidingsschool, omdat deze is ingericht om gestructureerd en planmatig begeleiding te bieden in een omgeving waarin leren en experimenteren mogelijk is en waar fouten maken mag. Daarbij is vermeld dat bij de opleidingsschool altijd ervaren docenten en mentoren voorhanden zijn waarop [eiseres] kan terugvallen en die haar zo nodig kunnen bijsturen. In het verlengde hiervan is - in reactie op het argument van [eiseres] dat [naam school 5] en [naam school 1] een veilige omgeving vormen - te kennen gegeven dat juist de opleidingsschool een veilige omgeving betreft. Op grond daarvan is BOOR tot de conclusie gekomen dat haar redenen om [eiseres] te plaatsen op een opleidingsschool veel zwaarder wegen dan de argumenten van [eiseres] om dat niet te willen, wat reden is geweest om haar tijdelijk te plaatsen op [naam school 2] .
4.12
Hierin wordt BOOR gevolgd, want genoegzaam staat vast dat zij zich geconfronteerd ziet met een op onderdelen op onvoldoende niveau functionerende lerares. Gesprekken, begeleiding en coaching op de werkplek hebben onvoldoende effect gehad en verdere coaching op de werkplek is niet toereikend geacht om hierin verandering te brengen. Aan het verdergaande verbetertraject heeft BOOR tot voor kort geen uitvoering kunnen geven, maar daarin is verandering gekomen door het voortschrijdende herstel van [eiseres] en inmiddels haar hersteld melding. Hierin heeft BOOR aanleiding kunnen zien om [eiseres] te vragen in te stemmen met plaatsing op [naam school 2] , een opleidingsschool die bijzonder geschikt is voor het bedoelde verbetertraject, om de hierboven vermelde redenen. Eerder heeft BOOR al aan [eiseres] te kennen gegeven dat het volgen van het traject op die locatie ook gunstig is voor collega leraren bij [naam school 1] die zodoende niet worden belast met de begeleiding van [eiseres] en voor de leerlingen die daarmee geconfronteerd zouden worden met verminderde en/of ontoereikende aandacht voor hen. Dit zijn zonder meer zwaarwichtige belangen, zeker tegen de achtergrond dat [naam school 1] in het recente verleden door de Onderwijsinspectie nog als zwakke school is aangemerkt. Tegenover die belangen heeft [eiseres] weinig gesteld, eigenlijk alleen dat [naam school 1] haar vaste standplaats is en dat zij zich daar veilig voelt. Dat laatste is echter niet nader uitgelegd door [eiseres] , wat wel op haar weg had gelegen om er betekenis aan te kunnen hechten in het kader van de belangenafweging, want niet zonder meer valt in te zien waarom het wat betreft veiligheid anders zou zijn bij [naam school 2] . Inmiddels is [eiseres] al meer dan drie jaar niet meer werkzaam bij [naam school 1] en heeft zij in de tussentijd gere-integreerd bij twee andere basisscholen, namelijk [naam school 4] en [naam school 5] , terwijl nergens uit blijkt dat zij zich daar niet veilig heeft gevoeld. Als verder in ogenschouw worden genomen dat het een tijdelijke plaatsing betreft voor beperkte duur, namelijk voor maximaal een schooljaar, op een basisschool in de gemeente Rotterdam waar [eiseres] woont, in haar functie van lerares en met behoud van salaris, dan valt de belangenafweging zonder meer uit in het voordeel van BOOR.
4.13
Gelet op het vorenstaande heeft BOOR zodanig zwaarwichtig belang bij plaatsing van [eiseres] bij [naam school 2] , dat het belang van [eiseres] dat door deze wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.14
Bij deze stand van zaken heeft de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter geen kans van slagen, zodat het niet gerechtvaardigd is de gevraagde voorziening te treffen, ook niet als ordemaatregel. Daarom wordt de vordering afgewezen. Dat lot treft ook de nevenvorderingen.
4.15
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van BOOR vastgesteld op € 721,- aan salaris voor de gemachtigde. Onder toepassing van artikel 258 Rv wordt deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5. De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van BOOR vastgesteld op € 721,- aan salaris voor de gemachtigde, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465