In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een lerares, en Stichting BOOR, de werkgever van [eiseres]. De vordering van [eiseres] was gericht op haar terugplaatsing op haar oude standplaats, Openbare basisschool [naam school 1], na een periode van ziekte en re-integratie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] sinds 30 november 1994 werkzaam is bij [naam school 1] en dat zij in de afgelopen jaren te maken heeft gehad met verschillende problemen in haar functioneren, die door haar werkgever zijn geconstateerd. Na een periode van ziekte is [eiseres] hersteld verklaard, maar BOOR heeft besloten haar tijdelijk te plaatsen op opleidingsschool [naam school 2] voor een verbetertraject, in plaats van haar terug te plaatsen op haar oude standplaats. De kantonrechter heeft geoordeeld dat BOOR een zwaarwichtig belang heeft bij de tijdelijke plaatsing van [eiseres] op [naam school 2], omdat dit noodzakelijk is voor haar verdere ontwikkeling en om te voldoen aan de eisen die aan een lerares worden gesteld. De vordering van [eiseres] is afgewezen, omdat de kantonrechter van mening was dat de belangen van BOOR zwaarder wegen dan die van [eiseres]. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [eiseres].