ECLI:NL:RBROT:2020:10796

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8747729
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidszaak tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen [persoon A], een Compliance Officer, en zijn werkgever, [bedrijf B]. [persoon A] heeft op 7 juli 2020 zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, nadat hij geen loon had ontvangen voor de maanden april en mei 2020. [bedrijf B] heeft vervolgens op 9 juli 2020 een ontslag op staande voet overwogen, maar de kantonrechter oordeelt dat [persoon A] zelf de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. De rechter heeft vastgesteld dat [bedrijf B] in gebreke is gebleven met de loonbetaling, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De kantonrechter heeft [bedrijf B] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, wettelijke verhoging en transitievergoeding aan [persoon A]. Daarnaast is [bedrijf B] geen rechten ontleend aan het concurrentie- en relatiebeding, omdat het ontslag het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Tevens is [persoon A] veroordeeld tot betaling van een boete wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummers: 8747775 VZ VERZ 20-17130 (voorlopige voorziening)
8747729 VZ VERZ 20-17127
uitspraak: 5 november 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
verzoeker,
verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. S. Kara,
tegen
[bedrijf B]
.,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
verweerster,
verzoekster in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. U. Hoogland,
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] ” en “ [bedrijf B] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift van [persoon A] van 7 september 2020, tevens houdende een verzoek om een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 9;
  • het verweerschrift van [bedrijf B] , tevens houdende tegenverzoeken, met producties 27 tot en met 29, en met verwijzing naar producties 1 tot en met 26 bij haar kort geding dagvaarding, zaaknummer 8727226 VV EXPL 20-350;
  • de bij de mondelinge behandeling door de gemachtigden van partijen overgelegde pleitnota’s.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via Skype op 28 september 2020. [persoon A] is verschenen, bijgestaan door mr. Kara. Namens [bedrijf B] zijn verschenen [persoon C] en [persoon D] , bijgestaan door mr. Hoogland.
1.3
De datum van de uitspraak is nader bepaald op heden.
1.4
Gelijktijdig met de zitting in de verzoekschriftprocedure heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in het door [bedrijf B] aanhangig gemaakte kort geding. Daarin is op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[persoon A] , werkzaam geweest in Turkije als advocaat, is in 2017 vanuit Turkije naar Nederland gekomen om een mastertitel te behalen bij de juridische faculteit van de Radboud Universiteit. Hij heeft hier te lande gestudeerd in 2017 en 2018.
2.2
Vanaf oktober 2018 heeft [persoon A] parttime gewerkt bij [bedrijf B] in de functie van Compliance Officer.
2.3
Partijen hebben een arbeidsovereenkomst gesloten op grond waarvan [persoon A] vanaf
1 december 2019 fulltime is gaan werken in die functie bij [bedrijf B] voor de duur van een jaar. In de in de Engelse taal opgestelde arbeidsovereenkomst zijn - verkort weergegeven - de volgende bedingen opgenomen: een geheimhoudingsbeding (artikel 15), een verbod op het zonder toestemming verrichten van nevenwerkzaamheden (artikel 16), een non-concurrentiebeding (artikel 18) en een relatiebeding (artikel 19). Tevens is bepaald dat [persoon A] bij overtreding van deze bedingen een onmiddellijk te betalen boete van € 450,- verschuldigd wordt voor iedere dag dat de overtreding voortduurt (artikel 20). Ook is in de arbeidsovereenkomst een tussentijds beëindigingsbeding opgenomen (artikel 4).
2.4
Op 29 februari 2020 is [persoon A] naar Turkije vertrokken alwaar hij werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf E] (hierna: [bedrijf E] ).
2.5
Bij e-mailbericht van 29 juni 2020 heeft [persoon A] - verkort weergegeven - het volgende aan
[persoon C] van [bedrijf B] geschreven:
“(…) I am writing to you because I am concerned that I have not received my correct pay.
As you know, I am employed by [bedrijf B] . as Compliance Officer on a full time basis since 01-December-2019. According to my Employment Agreement (…) my gross salary is agreed as EUR 4.500 per month,which amounts to EUR 3.049- net salary per month (excluding holîday allowance)
I have not been given my payslips so far nor have I been properly informed how to access this information. Upon checking my bank account, based on my calculation, the underpaid salary ammounts to EUR 5.094.
I have also not received my salary for June 2020, which should be net EUR 3.049.
(…)
I wish to be paid the outstanding money owed to me (EUR 8.143) within 5 working days of this letter.”
2.6
Bij brief van [bedrijf B] van 1 juli 2020, geadressseerd aan het adres van [persoon A] in Amsterdam, is - verkort weergegeven - het volgende geschreven aan [persoon A] :
“(…)On June 29, 2020 I received a letter from you that you would not have received your wage from June. The next day I asked [persoon D] for an explanation and [persoon D] then told me a few things about what was said in Turkey and what had happened. I am very shocked by this.
You have been in Turkey for a long time and it appears that you are no longer working for us, but for [bedrijf E] (…) in Turkey. This violates a number of terms of the employment contract.
I would like to hear your side of the story and invite you for a personal conversation at my office on July 7, 2020 at 10:00 AM. (…)”
2.7
Bij brief van [bedrijf B] van 7 juli 2020, geadressseerd aan het adres van [persoon A] in Amsterdam, is - verkort weergegeven - het volgende geschreven aan [persoon A] :
“(…) On the 1st of July 2020, I sent you a letter inviting you for a personal meeting at my office on July 7th at 10:00. You have not showed up, nor have I received any other response from you.
I hereby give you one more opportunity to respond in writing to the fact that you no longer perform any work for us, but that you perform work for [bedrijf E] (…) in Turkey. As you understand, this violates a number of terms of your employment contract.
I would like to receive a response to the above no later than 24 hours after sending this letter.(…)”
2.8
Bij e-mailbericht van 7 juli 2020 heeft [persoon A] - verkort weergegeven - het volgende aan
[persoon C] van [bedrijf B] geschreven (met twee cc’s naar e-mailadressen bij De Nederlandse Bank):
“(…)Please accept this letter as formal notification that I am resigning from my position as Compliance Officer with [bedrijf B] .
With reference to my letter sent to you, dated 29/06/202, I raised my concerns about being underpaid, seeked your response to my claims and also notified you to remedy this within 5 working days.
Despite my notification, I have not received a response from your part, nor have I received my payslips or my salary and underpaid amounts. (…)
Such failure to fullfil your contractual obligations consitute a breach of contract.
Based upon the foregoing (…) I hereby resign from my position as Compliance Officer and terminate the the Employment Agreement (…) immediately.”
2.9
Bij e-mailbericht van 8 juli 2020 heeft [persoon A] - verkort weergegeven - het volgende aan
[persoon C] van [bedrijf B] geschreven:
“(…)As you know, I have been in Turkey since 29-February-2020. The reason for my travel was to support the Project Team in Istanbul who were developing a new Application (PorterSystem ) to be used in our company. (…) My task was planned to be completed by April-2020, until the launch of the new Application. Our colleagues, Mr. [persoon D] and Ms. [persoon F] were also involved in this process, we have worked together in Istanbul.
However, due to COVID-19 Pandemie, travel restrictions and lockdown measures imposed by the governments prevent me to come back to the Netherlands. (…)
In the meantime, we have been communîcating via e-mail and MS Teams application. (…)
I also have not received your invitation letter, dated 1 July, which you mention in your mail. 1 wonder by which means you sent it? If it is sent by post to my address in NL, I
believe it was a mistake, since you know that I am in Turkey and I cannot receive such letter. I have not received any e-mail from you so far, regarding this subject. (…)”
2.1
Bij brief van [bedrijf B] van 9 juli 2020, geadressseerd aan het adres van [persoon A] in Amsterdam, is - verkort weergegeven - het volgende geschreven aan [persoon A] :
“(…) On the 1st of July 2020, I invited you for a personal meeting at my office on July 7, 2020 at 10:00. You have not appeared. Nor have I been able to receive a response in any other way, despite another written request. In the conversation I wanted to discuss the following with you.
(…)
In response to your letter of 29 June 2020, I had a fîrm conversation with [persoon D] , which showed that your wages had indeed not been paid to you. Here the following emerged.
When the corona measures were relaxed, [persoon D] , returned to Istanbul on 12 June 2020. He found you working at [bedrijf E] (…). You handed him a stack of documents that made it cleor that you are no longer working for us, but for [bedrijf E] . You have been appointed legal advisor / compliance officer for [bedrijf E] where you assist [bedrijf E] agoinst a file to [bedrijf B] . This is not at all in line with what we have ogreed in the employment contract and for which you signed at the time.
I then looked at the extent to which you have still performed your work in recent months. And to my great surprise, you have not performed any work for us since April 17, 2020. You have not fulfilled your agreements in accordance with the employment contract. You do no work, and therefore no work, no wages. In my opinion, the wages that we paid for the months of April and May 2020 were paid to you unduly.
Given your actions as mentioned above, this is not honest, but outright deception. This entails integrity risks. You have seriously shamed my confidence by making me believe that you worked for [bedrijf B] . from Turkey, but in the meantime you have only worked for [bedrijf E] . As a Compliance Officer, you are responsible for all confidential transactions in which you check unusual transactions or assess new and existing customers. You have not done this in recent months and this can lead to enormous damages for us.
You do not perform your work, but you also breach the confidentiality clause (Article 15), the ancillary activities clause (Article 16), the non-competition clouse (Article 18), as well as the relationship clause (Article 19).
I wanted to hear about the above. In view of the above behaviour, I can no longer continue the employment contract for urgent reasons.
(…)
I have weighed up your personal circumstances, such as the consequences of the dismissal for you, against the nature and seriousness of the urgent reasons. That consideration led to the conclusion that an immediate termination of employment is justified.
The post-contractual terms of the employment contract - which you have violated - are subject to a fine, which I will claim from you legally.
Finally, I have received a cancellation letter from you. In any case, we agree that the employment contract should end. Insofar as you dispute the instant dismissal, I confirm that I have received cancellation immediately. This also makes you liable for damage, because you do not observe the notice period.
We will deduct the salary still due to you from what we have to claim from you.(…)”
2.11
Bij e-mailbericht van 13 juli 2020 heeft [persoon A] - verkort weergegeven - het volgende aan
[persoon C] van [bedrijf B] geschreven (met twee cc’s naar e-mailadressen bij De Nederlandse Bank):
“(…) I regret to inform you that all of your allegations in your letter, regarding my integrity and trustworthiness, are based on merely hearsay. I neither accept them nor take them seriously. I expect you to prove your allegations regarding my character or my actions which you consider as "breach of contract", at a court of law. I also suggest
you, that you should have material evidence in your hand and made necessary investigation before making such accusations.
It is also surprising for me that you have raised such unfounded and unrealistic allegations, only to avoid to pay my wages that I am legally entitled to claim.
(…)
You claim that, I work for [bedrijf E] , which you deem as a competitor. 1 should remind
you that your husband Mr. [persoon D] has been working as the General Manager of [bedrijf E] . Your internal auditor Ms. [persoon F] is still working as international relations manager at [bedrijf E] . I do not work for [bedrijf E] . I have only used their Istanbul Office, during my time in Istanbul. Because, [bedrijf E] (…) and [bedrijf B] . were at a brink of a merger and acquisation (…).”
2.12
Bij brief van [bedrijf B] van 4 augustus 2020, geadressseerd aan het adres van [persoon A] in Amsterdam en tevens aan hem verzonden per e-mail en WhatsApp, is het volgende geschreven aan [persoon A] :
“By this letter, [bedrijf B] ., represented by Ms [persoon C] , CEO, makes clear that [bedrijf B] . has settled the damage that you owe to [bedrijf B] .
This damage that [bedrijf B] . has on you was caused by the fact that you resigned immediately on the 7th of July. You had no urgent reason for this. In addition, insofar as required, you were immediately fired on 9 July. Under Article 7:677 (2) and (3) BW, this concerns damage equal to the amount of the wages determined in money over the period that the employment contract should have continued on regular notice, therefore 1 September 2020. I have already referred to this in my writing of July 9th.
We have deducted this damage from the outstanding wages up to 7 July, as well as the vacation days and the pro rata vacation pay. Since the damage is more than the amount to be paid by [bedrijf B] ., no further payment is made from [bedrijf B] . in the context of a final settlement of your employment contract.
About your persistent violation of the post-contractual obligations, I can tell you that we’re handing over the case to bring the violation to an end and to recover the fines and damages. You will receive a separate writing about this.”
2.13
Middels twee brieven van de gemachtigde van [bedrijf B] van 5 augustus 2020, geadressseerd aan het adres van [persoon A] in Amsterdam en tevens aan hem verzonden per e-mail en WhatsApp, is - verkort weergegeven - in de Nederlandse respectievelijk Engelse taal aan [persoon A] te kennen gegeven dat [bedrijf B] heeft verzocht om een gerechtelijke procedure te starten tegen hem om voortdurende overtreding van de artikelen 15, 16, 18, 19 en 20 van de arbeidsovereenkomst te beëindigen en schade als gevolg hiervan te verhalen. [persoon A] is meegedeeld zich te houden aan de postcontractuele verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en om De Nederlandse Bank niet meer te betrekken in de correspondentie, wat hij eerder wel heeft gedaan, hetgeen overtreding van het geheimhoudingsbeding oplevert, met het verschuldigd worden van een boete tot gevolg.
2.14
Bij brief van de gemachtigde van [persoon A] van 19 augustus 2020 is - verkort weergegeven - aan de gemachtigde van [bedrijf B] meegedeeld dat [bedrijf B] niet voldaan heeft aan haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst door het overeengekomen loon, ondanks verzoeken en sommatie, niet (volledig) te betalen en verzochte salarisspecificaties niet te verstrekken. Te kennen is gegeven dat [persoon A] geen ontslag op staande voet heeft genomen, maar in verband hiermee genoodzaakt is geweest om per e-mail van 7 juli 2020 zijn werkzaamheden op te schorten. Voorts is weersproken dat [persoon A] zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden en schadeplichtig zou zijn tegenover [bedrijf B] . Het beroep van [bedrijf B] op verrekening is van de hand gewezen. Aanspraak is gemaakt op betaling van het loon van [persoon A] , bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure is aangekondigd.

3..Het geschil

het verzoek
3.1
[persoon A] verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv [bedrijf B] te veroordelen om:
an [persoon A] te voldoen het verschuldigde salaris van € 4.500,- bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 1 december 2019, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
aan [persoon A] te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 1 december 2019, waarin de betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van
€ 100,- per dag, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [bedrijf B] niet voldoet aan de beschikking, met een maximum van € 10.000,-;
aan [persoon A] te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het aan [persoon A] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
aan [persoon A] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK;
aan [persoon A] te betalen de wettelijke rente over de hierboven onder a, b, c en d genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening.
in de hoofdzaak
primair
[bedrijf B] te veroordelen om binnen twee dagen na het geven van de beschikking:
[persoon A] toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 500,-, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [bedrijf B] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
tot betaling van de wettelijke rente over de onder a genoemde dwangsom vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag van algehele voldoening;
subsidiair
[bedrijf B] te veroordelen om binnen twee dagen na het geven van de beschikking:
een billijke vergoeding te betalen conform artikel 7:681 BW;
een bedrag te betalen gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren/van rechtswege zou zijn geëindigd, te weten het salaris vanaf 1 juni 2020 tot 1 december 2020 conform artikel 7:677 lid 2 e.v. BW;
de transitievergoeding te betalen van € 1.504,11 bruto;
aan [persoon A] schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van sub a en b zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [bedrijf B] niet voldoet aan de beschikking, met een maximum van € 10.000,-;
de buitengerechtelijke incassokosten te betalen conform de staffel WIK;
de wettelijke rente te betalen over de onder a ,b, c, d en e genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening;
alsmede te besluiten tot
verval van de werking van het concurrentiebeding, zoals is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen [persoon A] en [bedrijf B] , op grond van artikel 7:653 lid 4 BW nu het eindigen / het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [bedrijf B] ;
verval van de werking van het relatiebeding, zoals is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen [persoon A] en [bedrijf B] , op grond van artikel 7:653 lid 4 BW nu het eindigen / het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van [bedrijf B] ;
primair en subsidiair, voor zover de verzochte voorlopige voorziening wordt afgewezen:
het verschuldigde salaris te betalen van € 4.500,-- (bruto) per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 1 december 2019 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
salarisspecificaties te verstrekken vanaf 1 december 2019 tot de datum dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, waarin de betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag na twee dagen na de datum van de beschikking dat [bedrijf B] niet voldoet aan de beschikking, met een maximum van € 10.000,-;
de wettelijke verhoging te betalen van 50% wegens vertraging over het aan [persoon A] toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
e buitengerechtelijke incassokosten te betalen conform de staffel WIK;
de wettelijke rente te betalen over de hierboven onder a, b, c en d genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag van algehele voldoening.
in het incident en in de hoofdzaak (primair en subsidiair)
veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [bedrijf B] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de te wijzen beschikking.
3.2
Aan het verzoek wordt - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [persoon A] ten onrechte op staande voet ontslagen is en dat te weinig, en vanaf juni 2020 geen loon uitbetaald is door [bedrijf B] , terwijl het overeengekomen werk wel is verricht.
3.3
[bedrijf B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, zowel in het incident als in de hoofdzaak, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
het tegenverzoek
3.4
[bedrijf B] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[persoon A] te veroordelen om het loon terug te betalen over de periode dat [persoon A] heeft verzuimd zijn werk te verrichten per saldo voor een bedrag van in totaal twee maanden, zijnde een bedrag van € 6.205,80 netto;
[persoon A] te veroordelen tot betaling van een boete van € 1.350,- netto voor het driemaal overtreden van het geheimhoudingsbeding;
voor zover vereist de arbeidsovereenkomst met [persoon A] te ontbinden op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van een vergoeding, op grond van ernstig verwijtbaar handelen;
[persoon A] te gebieden zijn werkzaamheden voor [bedrijf E] met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden en zich te onthouden van enig ander doen of laten strijdig met het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen verbod in het concurrentiebeding (artikel 18) en relatiebeding (artikel 19), op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 2.000,- voor iedere overtreding en dag dat de overtreding voortduurt, dan wel een andere door de kantonrechter te bepalen veroordeling;
[persoon A] te gebieden tot nakoming van c.q. zich te houden aan het geheimhoudings-beding zoals opgenomen onder artikel 15 van de arbeidsovereenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- euro voor iedere overtreding en dag dat de overtreding voortduurt, dan wel een andere in goede justitie te bepalen veroordeling;
[persoon A] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de reeds verbeurde boetes tot een bedrag van € 85.000,-, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
[persoon A] te veroordelen in de proceskosten.
3.5
Aan het verzoek wordt - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd door opzegging op staande voet door [persoon A] en voor zover dat geen effect heeft gehad door ontslag op staande voet door [bedrijf B] . Voor zover dat laatste geen effect heeft gehad wordt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op grond van ernstig verwijtbaar handelen. Tijdens het dienstverband heeft [persoon A] werkzaamheden verricht voor [bedrijf E] in plaats van voor [bedrijf B] . Daarom wordt verzocht om terugbetaling van loon alsmede om [persoon A] te veroordelen om zich te houden aan de bedingen in zijn arbeidsovereenkomst, op straffe van verbeurte van dwangsommen als hij dat niet doet. Omdat al sprake is geweest van overtreding van de bedingen wordt aanspraak gemaakt op betaling van boetebedragen.
3.6
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [bedrijf B] in de proceskosten.
het verzoek en het tegenverzoek
3.7
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de verzoeken nader besproken.

4..De beoordeling

inleiding, in verband met zowel het verzoek als het tegenverzoek
4.1
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.2
In artikel 7:679 lid 1 BW is bepaald dat voor de werknemer als dringende redenen in de zin van voormeld artikel worden beschouwd zodanige omstandigheden, die ten gevolge hebben dat van de werknemer redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereen-komst te laten voortduren. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden wanneer de werkgever het loon niet op de daarvoor bepaalde tijd voldoet, zo volgt uit het bepaalde in lid 2 onder c.
4.3
Het e-mailbericht van [persoon A] van 7 juli 2020 (zie 2.8) kan, gelet op de bewoordingen, niet anders worden begrepen dan als een opzegging in voormelde zin, want kort na het verstrijken van de in de e-mail van 29 juni 2020 gestelde termijn van vijf werkdagen is mededeling gedaan dat hij met onmiddellijke ingang ontslag nam vanwege het niet uitbetalen van loon, ondanks eerdere sommatie om tot uitbetaling over te gaan. Vaststaat dat [bedrijf B] inderdaad heeft nagelaten aan [persoon A] loon uit te betalen. In het e-mailbericht van [persoon A] van 29 juni 2020 is vermeld dat het gaat om € 8.143,- netto. In de reactie hierop van [bedrijf B] in haar brief van 9 juli 2020 (zie 2.10) is die betalingsachterstand niet weersproken en uit het vermelde dat hierover met [persoon D] ( [persoon D] voornoemd) een stevig gesprek is gevoerd, volgt dat de ernst daarvan is ingezien. Het ondanks sommatie achterwege laten van betaling van loon levert niet alleen een dringende reden op, maar wordt in dit geval ook ernstig verwijtbaar geacht, omdat het gaat om een substantieel bedrag, er voor 7 juli 2020 geen reden is genoemd voor het uitblijven van betaling daarvan, althans geen goede reden, waarover hieronder meer, terwijl dit is gebeurd tijdens het verblijf van [persoon A] in Turkije voor werk voor [bedrijf B] .
4.4
[bedrijf B] wordt dus gevolgd in haar standpunt dat het [persoon A] zelf is geweest die de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. Blijkens eerdergenoemde brief van [bedrijf B] van
9 juli 2020 heeft [bedrijf B] dat destijds ook zo opgevat, naast de mededeling zelf tot ontslag op staande voet te willen overgaan. Dat laatste kon natuurlijk niet meer, nu [persoon A] twee dagen eerder al ontslag had genomen, maar duidelijk is dat een beëindiging van het dienstverband ook gewild is door [bedrijf B] .
4.5
Het latere standpunt van (de gemachtigde van) [persoon A] in de brief van 19 augustus 2020 en in deze procedure, namelijk dat geen sprake is geweest van een ontslag op staande voet maar van het opschorten van de werkzaamheden door [persoon A] , valt niet te rijmen met de mededeling van [persoon A] in zijn e-mailbericht van 7 juli 2020. De inhoud van dat bericht betreft een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring gericht om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Omstandigheden op grond waarvan op [bedrijf B] een onderzoeksplicht heeft gerust om na te gaan of [persoon A] daadwerkelijk wilde opzeggen of op haar een verplichting heeft gerust om [persoon A] voor te lichten over de gevolgen van zijn opzegging doen zich niet voor. Integendeel, de opzegging is niet in een opwelling gedaan en de consequenties ervan zijn overzien, zodat [persoon A] er zonder meer aan gehouden kan worden, temeer gezien zijn achtergrond als advocaat in Turkije en de omstandigheid dat hij in Nederland een universitaire juidische master heeft gevolgd. Het ontslag op staande voet betreft een eenzijdige rechtshandeling die alleen kan worden herroepen met instemming van [bedrijf B] en die instemming ontbreekt.
4.6
Kortom, de arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 7 juli 2020 geëindigd door de opzegging door [persoon A] , met allerlei gevolgen voor de verzoeken over en weer. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
ten aanzien van het verzoek
in de hoofdzaak
primair
toelating tot werk
4.7
Primair is verzocht [bedrijf B] te veroordelen om [persoon A] toe te laten tot zijn werk. Daarvoor is geen grond omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Daarom wordt dit afgewezen. Dat geldt ook voor de daaraan verbonden nevenverzoeken, te weten oplegging van een dwangsom en toekenning van rente daarover.
subsidiair
achterstallig loon
4.8
Verzocht is [bedrijf B] te veroordelen tot uitbetaling van het loon van [persoon A] van
€ 4.500,- bruto per maand en vakantietoeslag vanaf 1 december 2019 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd is. Die dag is 7 juli 2020.
4.9
Als vermeld heeft [persoon A] in zijn e-mail van 29 juni 2020 aanspraak gemaakt op betaling van € 8.143,- aan niet uitbetaald loon.
4.1
In het verzoekschrift is, uitgaande van een netto maandloon van € 3.049,-, gesteld dat [persoon A] van december 2019 tot september 2020 € 30.490,- netto aan loon had moeten ontvangen, terwijl hem in die periode in totaal € 14.164,53 is uitbetaald, op grond waarvan het achterstallig bedrag per 1 september 2020 is berekend op € 16.325,47. Deze berekening klopt echter niet, want tot september 2020 zijn niet tien maar negen loontermijnen geweest, en zoals overwogen heeft [persoon A] aanspraak op loon tot 7 juli 2020. Als de berekening van de gemachtigde van [persoon A] wat dit betreft wordt gecorrigeerd, komt de kantonrechter uit op een openstaand loonbedrag van om en nabij de € 7.900,- netto per 7 juli 2020, wat in de buurt komt van het eerder door [persoon A] vermelde bedrag, waarbij wordt aangetekend dat de vakantietoeslag hierin nog niet is verdisconteerd.
4.11
[bedrijf B] heeft loonspecificaties over de maanden oktober 2019 tot en met juli 2020 in het geding gebracht, waarbij ten aanzien van die laatste als datum van uitdiensttreding
10 juli 2020 is gehanteerd, en een correctie op dat laatste loon bij loonspecificatie van augustus 2020. Uit de loonspecificaties blijkt, wat erkend is, dat het brutoloon van [persoon A]
€ 4.500,- bedroeg. Uit de loonspecificaties over de maanden januari tot en met mei 2020 blijkt dat dit correspondeert met € 3.102,90 netto. Ook heeft [bedrijf B] een overzicht verstrekt van volgens haar (onder normale omstandigheden) te betalen loon en wat is uitbetaald aan loon over de periode oktober 2019 tot en met 7 juli 2020, waaronder een door [persoon A] gemotiveerd bestreden contante betaling van € 4.505,-. [persoon A] heeft de betalingen door bijschrijving op zijn Nederlandse bankrekening niet betwist. Deze zijn ook onderbouwd. Wel heeft [persoon A] betwist tevens betalingen te hebben ontvangen op een Turkse bankrekening. Die laatste betalingen zijn niet genoegzaam onderbouwd door [bedrijf B] .
4.12
Datgene wat in geschil is buiten beschouwing latend - waaronder het verweer dat [persoon A] geen aanspraak zou hebben op loon over de periode april 2020 tot en met
7 juli 2020, waarover hieronder meer - kan het door [persoon A] te ontvangen nettoloon en het aan hem uitbetaalde loon, en het verschil daartussen, schematisch als volgt worden vastgesteld.
loonmaand
te ontvangen nettoloon
betaald loon
verschil
December 2019
€ 3.048,52
€ 2.198,52
Januari 2020
€ 3.102,90
€ 2.200,-
Februari 2020
€ 3.102,90
€ 3.700,-
Maart 2020
€ 3.102,90
€ 1.702,90
April 2020
€ 3.102,90
€ 1.702,90
Mei 2020 (met vakantietoeslag)
€ 4.451,32
€ 2.660,21
Juni 2020
€ 3.102,90
Juli 2020
€ 1.380,94
Augustus 2020 (correctie)
€ 584,93 -/-
Totaal
€ 23.810,35
€ 14.164,53
€ 9.645,82
4.13
Als de door [bedrijf B] beweerdelijk gedane betaling van € 4.505,- in contanten alsmede de door haar aangevoerde betalingen op een Turkse bankrekening van [persoon A] met een gezamenlijk beloop van € 2.944,94 buiten beschouwing worden gelaten, wat de kantonrechter om na te noemen redenen doet, dan is [bedrijf B] het bruto equivalent van voormeld bedrag van € 9.645,82 netto nog verschuldigd aan [persoon A] . Dat bedrag benadert het bedrag afgeleid uit de door de gemachtigde van [persoon A] genoemde cijfers, want als het bedrag van € 7.900,- netto, wordt opgeplust met € 1.348,42 aan vakantietoeslag en het verschil van ongeveer € 300,- in verband met het hanteren van een lager nettoloon over zes maanden (€ 3.049,- i.p.v. € 3.102,90), dan kom je ruwweg uit op € 9.550,-. Daarbij komt genoemd bedrag ook in de buurt van het door [persoon A] zelf in zijn e-mail van 29 juni 2020 - toen er nog geen procedure was - vermelde bedrag van € 8.183,- als het wordt vermeerderd met de vakantietoeslag. Dat [persoon A] toen en in deze procedure geen preciezere berekening heeft gemaakt van het loonbedrag waarop hij aanspraak maakt, valt hem niet euvel te duiden nu hij niet in het bezit is geweest van de loonspecificaties, die in de procedure zijn verstrekt. Zoals overwogen onder 4.3 is bij brief van 9 juli 2020 van de zijde van [bedrijf B] het loonbedrag waarop [persoon A] toen aanspraak maakte niet weersproken. Daarom wordt ervan uitgegaan dat [bedrijf B] het bedrag van € 9.645,82 nog moet uitbetalen aan [persoon A] . Hierom wordt het bewijsaanbod ten aanzien van contante betaling van € 4.505,- en bankbetaling van € 2.944,94 gepasseerd, mede omdat dit niet (genoegzaam) is onderbouwd en [persoon A] het heeft betwist.
4.14
[bedrijf B] wordt veroordeeld tot uitbetaling aan [persoon A] van het bruto equivalent van
€ 9.645,82 netto aan achterstallig loon.
wettelijke verhoging
4.15
Tevens wordt [bedrijf B] veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW in verband met overschrijding van de betalingstermijn van het loon. De hoogte daarvan wordt beperkt tot € 2.000,- bruto. Dat is ongeveer 15% van het verschuldigde brutoloon, wat de kantonrechter met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt.
vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW
4.16
Op grond van artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Deze situatie doet zich voor.
4.17
In artikel 7:677 lid 3, aanhef en onder a, BW is bepaald dat de vergoeding, bedoeld in lid 2, ingeval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds kan worden opgezegd, gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
4.18
In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is een zogenoemd tussentijds opzegbeding opgenomen (zie artikel 4). Gelet hierop alsmede gezien de datum van opzegging, de toepasselijke opzegtermijn van één maand en de omstandigheid dat opzegging dient te geschieden tegen het eind van de maand op grond van artikel 7:672 lid 1 en 2 BW had de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging behoren voort te duren tot 1 september 2020. Daarom is [bedrijf B] aan [persoon A] een vergoeding verschuldigd gelijk aan diens (bruto)loon over de periode van 7 juli 2020 tot 1 september 2020. [bedrijf B] wordt veroordeeld tot betaling hiervan aan [persoon A] . Het meer verzochte, te weten ook betaling van loon over de periode van 1 september 2020 tot 1 december 2020, wordt afgewezen. Geen reden wordt gezien om de vergoeding billijkheidshalve op een hoger bedrag te stellen op grond van artikel 7:677 lid 5, aanhef en onder b, BW.
transitievergoeding
4.19
Op de voet van artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder b, sub 1, BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever door de werknemer is opgezegd, wat in deze zaak aan de orde is. Op grond van lid 2 van dit artikel wordt de transitievergoeding bepaald op € 2.865,98, waarbij als uitgangspunten zijn gehanteerd de duur van de arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2018 tot 7 juli 2020, het brutoloon van
€ 4.500,- en 8% vakantietoeslag. Dit leidt tot een hoger bedrag dan verzocht, maar dat volgt uit de wet.
billijke vergoeding
4.2
Er is om een billijke vergoeding verzocht conform artikel 7:681 BW, maar gezien het bepaalde in lid 1 biedt dit artikel geen grond voor toekenning van deze vergoeding, want het gaat daarin steeds om situaties waarin de werkgever heeft opgezegd en in het onderhavige geval is het [persoon A] zelf die ontslag op staande voet heeft genomen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.21
Omtrent kosten die [persoon A] heeft gemaakt om zijn loon buiten rechte te incasseren is niets gesteld. Enige toelichting op dit punt ontbreekt, terwijl [bedrijf B] de verzochte vergoeding betwist. [bedrijf B] wordt gevolgd in haar standpunt dat niet valt in te zien wat de gemachtigde van [persoon A] heeft gedaan om een dergelijke vergoeding toe te kennen. Naar het zich laat aanzien zijn slechts werkzaamheden verricht waarvoor krachtens artikel 241 Rv de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn. Daarom wordt de verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
wettelijke rente
4.22
Als verzocht wordt wettelijke rente toegewezen. Wat betreft het loon geldt dat de rente is gaan lopen vanaf de data waarop de loonbedragen, die tezamen het toe te wijzen bedrag opleveren, tot uitbetaling hadden moeten komen. Wat betreft de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wordt bepaald dat de rente daarover gaat lopen vanaf de datum van deze beschikking. Wat betreft de vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW is de rente gaan lopen vanaf 7 juli 2020 en wat betreft de transitievergoeding is de rente gaan lopen vanaf
8 augustus 2020 ex artikel 7:686a, lid 1, BW.
verstrekking bruto/netto specificatie
4.23
Loonspecificaties zijn al verstrekt. Het verschuldigde loon blijkt daaruit. Voor de andere toe te wijzen bedragen, wordt [bedrijf B] veroordeeld om een bruto/netto specificatie op te maken en deze aan [persoon A] te verstrekken, met een dwangsom.
ten aanzien van het concurrentiebeding en het relatiebeding
4.24
Ingevolge artikel 7:653 lid 4 BW kan de werkgever aan een beding tussen werkgever en werknemer, waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, geen rechten ontlenen, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.25
Het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding betreffen bedingen in voormelde zin. Omdat geoordeeld is dat het ontslag op staande voet door [persoon A] het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen / nalaten door [bedrijf B] , zal worden bepaald dat [bedrijf B] aan de bedingen geen rechten kan ontlenen.
proceskosten
4.26
[bedrijf B] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht en € 961,- aan salaris voor de gemachtigde, met rente.
in het incident
4.27
Omdat thans in de hoofdzaak wordt beslist, wordt de verzochte voorlopige voorziening afgewezen.
ten aanzien van het tegenverzoek
het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.28
De arbeidsovereenkomst is reeds geëindigd, zodat de voorwaarde, voor welk geval het verzoek wordt gedaan, niet is vervuld.
staking handelen in strijd met het concurrentie- en relatiebeding en werkzaamheden bij [bedrijf E]
4.29
Niet staat vast dat [persoon A] momenteel werkzaam is voor [bedrijf E] , maar voor zover dat wel het geval is stuit het verzoek af op het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW, om de hierboven genoemde reden. Zie 4.24 en 4.25.
boete in verband met overtreden geheimhoudingsbeding
4.3
Vast staat dat in de arbeidsovereenkomst een geheimhoudingsbeding is opgenomen. Bij overtreding daarvan is een boete verschuldigd van € 450,-. Volgens [bedrijf B] is driemaal sprake geweest van een dergelijke overtreding, namelijk doordat [persoon A] het
e-mailbericht van 7 juli 2020, waarmee hij ontslag nam, in cc heeft verstuurd naar een medewerker van De Nederlandse Bank en doordat hij zijn e-mailbericht van 13 juli 2020 in cc heeft verstuurd naar twee medewerkers van De Nederlandse Bank. Gelet hierop stelt [bedrijf B] dat [persoon A] een boete verschuldigd is van € 1.350,- (3 x € 450,-).
4.31
Daargelaten of [persoon A] gehouden is geweest om De Nederlandse Bank op de hoogte te stellen van zijn ontslagname, kan [bedrijf B] in zoverre worden gevolgd dat het niet nodig is geweest om medewerkers van die Bank te informeren over de beweegreden voor het ontslag en hen nadien ook nog te betrekken in het geschil tussen partijen, waardoor gevoelige informatie is gedeeld. Daarom heeft [bedrijf B] aanspraak op het verzochte boetebedrag, dat wordt toegewezen.
nakoming geheimhoudingsbeding met dwangsom
4.32
Zoals hierboven vermeld, bevat de arbeidsovereenkomst tussen partijen een geheimhoudingsbeding. Zolang deze bepaling haar werking heeft, zal [persoon A] zich eraan hebben te houden, want hij heeft zich hieraan contractueel verbonden. Overtreding leidt ertoe dat [persoon A] een onmiddellijk te betalen boete van € 450,- verschuldigd wordt voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, behoudens het recht van [bedrijf B] om vergoeding voor werkelijk ontstane schade te vorderen. Geen aanleiding wordt gezien om te bepalen dat [persoon A] in plaats hiervan of erbovenop een dwangsom verbeurt van € 2.000,- per overtreding en per dag dat dit voortduurt. Naar het de kantonrechter voorkomt biedt het beding zoals dat thans luidt voldoende stimulans aan [persoon A] om bedrijfs- en/of gevoelige (commerciële) informatie van danwel kennis opgedaan tijdens het werk voor [bedrijf B] of aan haar gelieerde bedrijven niet te onthullen en, indien dat wel gebeurt, voldoende (sanctie)mogelijkheid om daarop te reageren.
verzoeken tot terugbetaling van loon en betaling van boetes
4.33
Verzocht is [persoon A] te veroordelen tot terugbetaling aan [bedrijf B] van loon over de maanden april en mei 2020 ten belope van € 6.205,80 netto. Verzocht is ook om [persoon A] te veroordelen tot betaling € 85.000,- bij wijze van voorschot op reeds verbeurde boetes. Aan beide verzoeken legt [bedrijf B] ten grondslag dat gebleken is dat [persoon A] tijdens zijn verblijf in Istanbul niet voor haar, maar voor [bedrijf E] werkzaam is geweest. Daarom is volgens [bedrijf B] het loon onverschuldigd betaald en zijn tevens boetes verschuldigd geworden. [persoon A] betwist de verzoeken en concludeert tot afwijzing.
4.34
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [bedrijf E] een betaalinstelling is in Turkije, die zich daar en elders in de wereld bedient van de naam “ [bedrijf B] ”. Ulu heeft in 2017 een betaalsysteem ontwikkeld voor het internationaal versturen en overboeken van geld, waarvan [bedrijf E] gebruik maakt. Ulu en Kiliç hebben in 2017 [bedrijf B] . in Nederland opgericht. [bedrijf B] en [bedrijf E] hebben een afspraak gemaakt om op termijn te gaan fuseren, als beide bedrijven financieel gezond zouden zijn. Tot juni 2020 lijkt de insteek te zijn geweest om deze verdergaande samenwerking tussen [bedrijf B] en [bedrijf E] te realiseren. Tot 24 juni 2020 heeft Ulu deel uitgemaakt van de raad van bestuur van [bedrijf E] . Beide bedrijven maakten gebruik van hetzelfde betaalsysteem en server.
4.35
Vast staat dat [persoon A] op 29 februari 2020 naar Turkije is vertrokken en dat hij daar werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf E] . Volgens [persoon A] heeft hij die werkzaamheden verricht op instructie van het management van [bedrijf B] , wat wordt weersproken, maar genoegzaam is onderbouwd door [persoon A] dat hij [bedrijf B] steeds op de hoogte heeft gebracht van zijn activiteiten bij [bedrijf E] door het in cc zetten van de door hem verstuurde e-mails aan Ulu Daarbij is relevant dat niet alleen [persoon A] maar ook een collega van hem en Ulu werkzaam zijn geweest bij [bedrijf E] , misschien niet voortdurend in de tijd waarin hij dat deed, maar toch. Al die tijd is [persoon A] niet aangesproken op zijn activiteiten of gesommeerd om die te staken. Dat is pas opgekomen nadat het fusietraject werd gestaakt en nadat [bedrijf B] op 29 juni 2020 werd gesommeerd om tot loonbetaling over te gaan. Voor zover [persoon A] na zijn ontslagname begin juli 2020 werkzaamheden voor [bedrijf E] heeft verricht geldt daarvoor dat dit hem is toegestaan mits hij zich houdt aan het tussen hem en [bedrijf B] geldende geheimhoudingsbeding.
4.36
Onder deze omstandigheden heeft [bedrijf B] niet kunnen volstaan met enkel stellen dat gehandeld is in strijd met verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Niet voldoende gemotiveerd is uiteen gezet, welke concrete activiteiten, op welke data, strijd opleveren met de arbeidsovereenkomst, onder aanduiding van welke specifieke bepaling in het geding is. Nergens blijkt ook uit hoe het verzochte bedrag van € 85.000,- is opgebouwd. [bedrijf B] heeft een groot aantal e-mails in het geding gebracht, die geschreven zijn in de Turkse taal, met daarnaast Nederlandse vertaling. Nog afgezien van het verweer van [persoon A] dat de vertaling niet gedaan is door een beëdigde tolk en dat de conclusies die [bedrijf B] eruit trekt bestreden worden, merkt de kantonrechter op dat zonder nadere precisering en duiding in voormelde zin van de stukken, die ontbreekt, vaststelling achteraf of [persoon A] vanaf april 2020 in Turkije voor [bedrijf B] danwel voor [bedrijf E] of voor beiden actief is geweest, ondoenlijk is.
4.37
Bovendien, als al zou komen vast te staan dat [persoon A] uitsluitend activiteiten voor [bedrijf E] heeft verricht, dan betekent dat nog niet dat hem het verwijt kan worden gemaakt dat hij het verbod op het zonder toestemming verrichten van nevenwerkzaamheden niet is nagekomen. Daarbij is niet zozeer relevant dat [persoon A] moet hebben geweten dat [bedrijf B] en [bedrijf E] verschillende entiteiten zijn. Natuurlijk zijn dit twee te onderscheiden rechtspersonen, maar waar het om gaat is dat een situatie is gecreëerd waarbij het onderscheid tussen werken voor [bedrijf B] danwel [bedrijf E] diffuus is geweest en dat de mogelijke ontoelaatbaarheid van het (ook) werken voor [bedrijf E] onder de gegeven omstandigheden niet duidelijk was, wat voor rekening van [bedrijf B] blijft. Om die reden is bewijslevering niet zinvol.
4.38
Gezien het vorenstaande is er geen grond voor het oordeel dat [bedrijf B] onverschuldigd twee maanden loon heeft betaald aan [persoon A] . Evenmin is [persoon A] boetes verschuldigd geworden aan [bedrijf B] . De hiermee verband houdende verzoeken worden dus afgewezen.
proceskosten
4.39
[bedrijf B] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 480,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek
in het incident
wijst de verzochte voorlopige voorziening af;
in de hoofdzaak
veroordeelt [bedrijf B] tot betaling aan [persoon A] , binnen twee weken na deze beschikking, van:
  • het bruto equivalent van € 9.645,82 netto aan achterstallig loon;
  • € 2.000,- bruto aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
  • een vergoeding gelijk aan het (bruto)loon van [persoon A] over de periode van
7 juli 2020 tot 1 september 2020 ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW;
  • € 2.865,98 bruto aan transitievergoeding;
  • de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voormelde bedragen vanaf de data vermeld onder 4.22 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [bedrijf B] tot verstrekking aan [persoon A] , binnen twee weken na deze beschikking, van een bruto/netto specificatie van voormelde betalingen, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [bedrijf B] na verloop van deze termijn hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,-;
bepaalt dat [bedrijf B] geen rechten kan ontlenen aan het in de arbeidsovereenkomst tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding ex artikel 7:653 lid 4 BW;
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht en € 961,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf twee weken na deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
ten aanzien van het tegenverzoek
veroordeelt [persoon A] tot betaling aan [bedrijf B] van € 1.350,- aan boete in verband met overtreding van het in de arbeidsovereenkomst tussen partijen overeengekomen geheimhoudingsbeding;
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 480,- aan salaris voor de gemachtigde;
ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek
verklaart deze beschikking, mede op de voet van artikel 288 Rv, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465