Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1] , en
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 23 december 2019, met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord, met productie 1 tot en met 8c;
- het vonnis van 24 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] van 29 september 2020, met producties 9 en 10;
- de brief van de gemachtigde van [gedaagde] van 30 september 2020, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het late indienen van producties 9 en 10;
- de bij de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota’s van de gemachtigden van partijen.
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
Dat op het moment van de levering sprake was van lekkage in de woning staat echter, gelet op wat beide partijen daarover hebben gesteld, niet vast. [eiser 1] en [eiser 2] hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die indien al bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat op 7 juni 2019, de datum van de overdracht, sprake was van lekkage in de woning. Naar het zich laat aanzien is dat toen niet het geval geweest, want nadat [eiser 1] en [eiser 2] op 16 juni 2019 hun intrek in de woning hebben genomen, heeft het nog tot 3 juli 2019 geduurd voordat geklaagd is over lekkage. [eiser 1] en [eiser 2] hebben op dat moment geen deskundigenonderzoek of lekdetectie onderzoek laten doen naar de oorzaak van de lekkage. Uit de overgelegde offerte van Van Asten Onderhoud blijkt niet wanneer de lekkage vanuit de badkamer zou zijn opgetreden.