Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 27 juni 2020, met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 28;
- de pleitnota van mr. Schmidt.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Asmadal, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C. Schmidt. Eiser vorderde betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag, alsook verstrekking van jaaropgaven en salarisspecificaties. Eiser stelde dat hij recht had op een loon van € 5.854,40 bruto per maand op basis van een arbeidsovereenkomst met gedaagde, een ICT-dienstverlener. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake meer was van een dienstverband, maar dat eiser als ondernemer via zijn B.V. voor gedaagde werkte.
De procedure begon met een dagvaarding op 27 juni 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 juli 2020. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er twijfels bestonden over de voortzetting van het dienstverband, mede door de veranderingen in de arbeidsrelatie en de wijze van betaling die sinds 2018 plaatsvond. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde omstandigheden en de betalingen die als managementfee werden aangeduid.
De kantonrechter oordeelde dat de kort geding procedure niet geschikt was om de rechtstoestand tussen partijen vast te stellen en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op € 721,- werden vastgesteld. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.