ECLI:NL:RBROT:2020:1078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
8054015 CV EXPL 19-40990
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van roostervrije dagen en goed werkgeverschap in arbeidsrelatie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, hebben drie eisers, allen voormalige werknemers van de besloten vennootschap International Lashing Services B.V. (ILS), vorderingen ingesteld tot uitbetaling van roostervrije dagen, ook wel B4-dagen genoemd, die zij niet hebben kunnen opnemen tijdens hun dienstverband. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. D.A. Schalker, stellen dat zij pas na hun vertrek bij ILS op de hoogte zijn geraakt van hun recht op deze dagen, zoals vastgelegd in de cao van ILS. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ILS in gebreke is gebleven bij de toepassing van de cao-bepaling die recht geeft op vervangende dagen wanneer een roostervrije dag samenvalt met een feestdag. De eisers hebben hun vorderingen onderbouwd met de stelling dat ILS hen geen duidelijkheid heeft gegeven over hun verlofrechten, waardoor zij niet in staat waren om hun B4-dagen op te nemen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat ILS, door de cao-bepaling niet toe te passen en geen informatie te verstrekken over de verlofrechten, niet heeft gehandeld in overeenstemming met het beginsel van goed werkgeverschap. De rechter heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op uitbetaling van de opgebouwde B4-dagen, en heeft ILS veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering van eiser 2 is afgewezen, terwijl de vorderingen van eiser 1 en eiser 3 zijn toegewezen. De kosten van de procedure zijn voor ILS, behalve in de zaak van eiser 2, waar de kosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Uitspraak: 14 februari 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak met nummer 8054015 CV EXPL 19-40990 van
[eiser 1], hierna: ‘ [eiser 1] ’,
wonende te Rotterdam,
eiser bij exploot van dagvaarding van 6 september 2019,
gemachtigde: mr. D.A. Schalker te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL LASHING SERVICES B.V., hierna: ‘ILS’,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.J. van den Bos te Rotterdam,
in de zaak met nummer 8054051 CV EXPL 19-40997 van
[eiser 2], hierna: ‘ [eiser 2] ’,
wonende te Rotterdam,
eiser bij exploot van dagvaarding van 6 september 2019,
gemachtigde: mr. D.A. Schalker te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL LASHING SERVICES B.V., hierna: ‘ILS’,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.J. van den Bos te Rotterdam,
en in de zaak met nummer 8056070 CV EXPL 19-41228 van
[eiser 3], hierna: ‘ [eiser 3] ’,
wonende te Ridderkerk,
eiser bij exploot van dagvaarding van 6 september 2019,
gemachtigde: mr. D.A. Schalker te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERNATIONAL LASHING SERVICES B.V., hierna: ‘ILS’,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.J. van den Bos te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedures

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaardingen, met producties;
 de conclusies van antwoord;
 de vonnissen van 25 november 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
 het proces-verbaal van de op 8 januari 2020 in de drie zaken gezamenlijk gehouden comparitie van partijen.
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend of niet voldoende gemotiveerd zijn betwist:
2.1
[eiser 1] is op 1 november 2007 in dienst getreden van ILS. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van Operator Medewerker Multi, tegen een bruto maandloon van € 4.139,34, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Deze arbeidsovereenkomst is op 31 mei 2017 geëindigd.
2.2
[eiser 2] is op 18 juni 2013 in dienst getreden van ILS. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van Operator Multifunctioneel, tegen een bruto maandloon van € 4.006,05, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Deze arbeidsovereenkomst is op 30 september 2015 geëindigd.
2.3
[eiser 3] is op 1 november 2017 in dienst getreden van ILS. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van Operator Medewerker Specialist, tegen een bruto maandloon van € 4.273,43, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Deze arbeidsovereenkomst is op 31 mei 2017 geëindigd.
2.4
Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO International Lashing Services B.V. (hierna: ‘de cao’) van toepassing. In artikel B4 daarvan is het volgende bepaald:
“Indien een roostervrije dag samenvalt met een feestdag in de arbeidsweek van maandag tot en met vrijdag, dan wordt hiervoor aan werknemers in de volcontinudienst een vervangende, in overleg opneembare, dag toegekend.”

3.Het geschil

3.1
[eiser 1] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ILS te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van primair € 2.682,29 bruto, subsidiair € 5.004,46 bruto en meer subsidiair € 2.682,29 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW van 50% en met een bedrag van € 393,29 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van ILS in de kosten van de procedure.
3.2
[eiser 2] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ILS te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van primair € 2.196,48 bruto, subsidiair € 4.097,47 bruto en meer subsidiair € 2.196,48 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW van 50% en met een bedrag van € 401,91 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van ILS in de kosten van de procedure.
3.3
[eiser 3] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ILS te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van primair € 2.769,13 bruto, subsidiair € 5.166,46 bruto en meer subsidiair € 2.769,13 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW van 50% en met een bedrag van € 401,91 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van ILS in de kosten van de procedure.
3.4
Aan die vorderingen hebben [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [eiser 1] c.s.’) -samengevat en voor zover van belang- ten grondslag gelegd dat hen eerst na hun vertrek bij ILS is gebleken van het bestaan van het recht op een vervangende dag bedoeld in artikel B4 (een ‘B4-dag’) ingeval een roostervrije dag in de arbeidsweek van maandag tot en met vrijdag samenvalt met een feestdag. Deze cao-bepaling werd tot dan toe door ILS niet toegepast. Zij heeft destijds [eiser 1] c.s. ook geen gespecificeerd overzicht verstrekt van de verlofrechten waarop zij op grond van de arbeidsovereenkomst en de cao aanspraak hadden, zodat zij hun recht op B4-dagen ook niet op die wijze hebben kunnen constateren. Als gevolg van dit alles hebben [eiser 1] c.s. de B4-dagen niet kunnen opnemen.
Omdat ILS in gebreke is gebleven de cao-bepaling toe te passen, kan zij [eiser 1] c.s. niet met recht tegenwerpen dat de door hen niet opgenomen B4-dagen niet voor uitbetaling in aanmerking komen omdat dit niet door de cao-partijen werd overeengekomen. Dit standpunt getuigt niet van goed werkgeverschap.
[eiser 1] c.s. maken dan ook (primair) jegens ILS aanspraak op uitbetaling van de door hen opgebouwde B4-dagen. Voor [eiser 1] gaat het dan om dertien dagen à € 206,33 bruto, voor [eiser 2] om elf dagen à € 199,68 bruto en voor [eiser 3] om dertien dagen à € 213,01 bruto. Daarnaast maken [eiser 1] c.s. jegens ILS aanspraak op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, op de door hen genoemde bedragen aan buitengerechtelijke kosten en op wettelijke rente.
3.5
ILS heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat zich -ook voor zover van belang- als volgt laat samenvatten. Juist is dat voorheen het sinds jaar en dag in de cao neergelegde recht op B4-dagen nimmer is toegepast. ILS noch haar werknemers noch de vakbond waren zich toen bewust van deze ‘vergeten’ cao-bepaling. Met de vakbond heeft ILS afgesproken dat werknemers in de volcontinudienst die op de peildatum van 22 juni 2017 bij haar in dienst waren, alsnog de in de laatste vijf jaar opgebouwde B4-dagen toegekend krijgen, maar voor werknemers die toen al uit dienst waren, onder wie dus [eiser 1] c.s., is niets afgesproken, ook niet dat zij deze dagen alsnog uitbetaald zouden krijgen.
Gelet op artikel 7:641 BW en de daaromtrent gevormde jurisprudentie hebben [eiser 1] c.s. geen recht op uitbetaling van de B4-dagen, nu het hier niet gaat om vakantiedagen. De vraag of werknemers recht hebben op uitbetaling van andere vrije dagen, dient dan beantwoord te worden aan de hand van de partij-afspraak, maar van zo’n afspraak is hier geen sprake.
3.6
Op hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 7:641 lid 1 BW de werknemer die bij het einde van het dienstverband nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak.
4.2
De in de cao voor werknemers in de volcontinudienst vervatte B4-dag, die een recht op een vervangende dag inhoudt ingeval een roostervrije dag in de arbeidsweek van maandag tot en met vrijdag samenvalt met een feestdag, betreft echter een in de cao overeengekomen roostervrije dag en geen vakantiedag als bedoeld in artikel 7:641 lid 1 BW. Voor de B4-dagen, ten aanzien waarvan niet vastgesteld kan worden wat het doel of de achterliggende gedachte is en dus ook niet dat zij een recuperatiefunctie hebben, geldt dan naar vaste jurisprudentie dat of de werknemer bij het einde van het dienstverband recht heeft op uitbetaling of niet, bepaald wordt door de partij-afspraak. Dat partijen afspraken hebben gemaakt over het wel of niet uitbetalen van deze dagen is gesteld noch gebleken. Ook uit de cao blijkt niet hoe met deze dagen moet worden omgegaan. Op grond hiervan kan dus geen uitbetalingsverplichting van ILS worden aangenomen.
4.3
[eiser 1] c.s. hebben echter ook aan hun vordering ten grondslag gelegd dat ILS in gebreke is gebleven door de cao niet op juiste wijze toe te passen en [eiser 1] c.s. tijdens hun dienstverband geen op te nemen roostervrije B4 dagen toe te kennen, wat niet van goed werkgeverschap getuigt, zodat zij om die reden recht hebben op uitkering in geld.
Ten aanzien hiervan wordt als volgt overwogen.
4.4
De kantonrechter is van oordeel dat de eisen van goed werkgeverschap meebrengen dat in beginsel op ILS, als werkgever, de verplichting rustte [eiser 1] c.s. in te roosteren conform de inhoud van de cao en hen daarbij (dus) in de gelegenheid diende te stellen (ook) de door hen opgebouwde B4-dagen op te nemen of ten minste overleg daarover met hen te voeren. Evident is dat ILS dit niet heeft gedaan. Zij spreekt immers van een ‘vergeten bepaling’, waarover zij, werknemers en de vakbonden jarenlang hebben heen gekeken. Uit niets blijkt voorts dat ILS [eiser 1] c.s. verlofoverzichten heeft verstrekt waarop hun recht op B4-dagen werd vermeld. Tot slot merkt de kantonrechter in dit verband op dat ILS ook geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat [eiser 1] c.s. zodanig tijdig van hun recht op B4-dagen op de hoogte waren dat zij die nog voor het einde van hun respectieve dienstverbanden hadden kunnen opnemen, terwijl van hun zijde ter comparitie van partijen onweersproken is aangevoerd, en overigens ook bepaald voor de hand ligt, dat, hadden zij van hun recht op B4-dagen geweten, zij deze (uiteraard in overleg met ILS) hadden opgenomen of daarmee rekening hadden gehouden bij de bepaling van de datum van het einde van hun dienstverbanden. Dit laatste zou feitelijk neerkomen op betaling van de openstaande B4-dagen. De slotsom is dan ook dat door omstandigheden die naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van ILS komen het onmogelijk is geweest om de roostervrije dagen waarop recht bestond op te nemen.
4.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in een geval als hier aan de orde, waarin ILS, naar de kantonrechter aanneemt onbewust, verzuimd heeft te voldoen aan haar hiervoor bedoelde verplichting, het beginsel van goed werkgeverschap niettemin meebrengt dat op haar de verplichting rust dat zij het ten tijde van het einde van de respectieve dienstverbanden nog bestaande recht op B4-dagen in geld uitkeert. Het andersluidende standpunt van ILS wordt dan ook verworpen.
4.6
Ter comparitie van partijen heeft ILS naar voren gebracht dat zij de omvang van de door [eiser 1] c.s. gestelde aanspraak inmiddels heeft gecontroleerd en tot de conclusie is gekomen dat de opgave van [eiser 1] en [eiser 3] klopt met uitzondering 5 mei 2016 omdat dit geen roostervrije feestdag was. Van de claim van [eiser 2] heeft ILS gesteld dat deze geheel onterecht is omdat zijn opgave deels dagen betreft waarin hij niet in volcontinudienst werkzaam was, deels dagen dat hij niet in dienst was en voor het overige dagen dat hij niet roostervrij was, zodat niet voldaan is aan de voorwaarden voor toekenning van een B4-dag. In reactie hierop hebben [eiser 1] c.s. de juistheid van deze stellingen van ILS erkend.
4.7
Dat alles betekent dat aan [eiser 1] aan hoofdsom toewijsbaar is een bedrag van (twaalf maal € 206,33) € 2.475,96 bruto en aan [eiser 3] een bedrag van (twaalf maal € 213,01) € 2.556,12 bruto en dat de vordering van [eiser 2] wordt afgewezen.
4.8
De door [eiser 1] en [eiser 3] gevorderde wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW en wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW), welke nevenvorderingen op de wet zijn gegrond en ten aanzien waarvan ILS geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, worden eveneens toegewezen, als hierna gemeld. Hierbij wordt nog overwogen dat de vergoeding van de B4-dagen valt aan te merken als een recht dat door het verrichten van arbeid in loondienst op een roostervrije dag is verkregen, zodat bij niet tijdige betaling ook de wettelijke vergoeding verschuldigd is. Ook dit bedrag is ten onrechte niet betaald, zelfs niet nadat daarom uitdrukkelijk was verzocht.
4.9
De gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke kosten, die zijn berekend overeenkomstig de ter zake geldende tarieven en door ILS evenmin afzonderlijk bestreden zijn, worden ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 3] eveneens toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt echter afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] en [eiser 3] deze kosten voor dagvaarding aan hun gemachtigde hebben voldaan.
4.1
ILS is in de procedures tussen [eiser 1] en ILS en tussen [eiser 3] en ILS de in het ongelijk gestelde partij en daarom wordt zij in de kosten van die procedures veroordeeld. Voor wat betreft de procedure tussen [eiser 2] en ILS ziet de kantonrechter aanleiding de kosten daarvan te compenseren, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Daarbij heeft zij meegewogen dat ILS eerst ter comparitie van partijen de omvang van de aanspraak van [eiser 2] op B4-dagen gemotiveerd heeft bestreden en ook de gelijksoortige aard van de drie zaken. Tot slot merkt de kantonrechter op dat zij met die laatste omstandigheid ook rekening heeft gehouden bij de bepaling van het aan [eiser 1] en [eiser 3] toe te kennen bedrag aan gemachtigdensalaris en evenzeer met de omstandigheid dat de drie zaken gezamenlijk op één en dezelfde comparitie van partijen zijn behandeld.
4.1
Dat alles leidt tot de hierna gemelde beslissingen. Hetgeen verder nog is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en blijft daarom onbesproken.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de procedure tussen [eiser 1] en ILS (8054015 CV EXPL 19-40990):
 veroordeelt ILS tot betaling aan [eiser 1] van (a) een bedrag van € 2.475,96 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging overeenkomstig de regeling van artikel 7:625 BW, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 23 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening, en (b) een bedrag van € 393,29 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;
 veroordeelt ILS in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] vastgesteld op € 99,01 aan explootkosten, € 231,- aan griffierecht en € 360,- aan salaris voor zijn gemachtigde;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van de procedure tussen [eiser 2] en ILS (8054051 CV EXPL 19-40997):
 wijst de vordering af;
 compenseert de kosten van de procedure zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
ten aanzien van de procedure tussen [eiser 3] en ILS (8056070 CV EXPL 19-41228):
 veroordeelt ILS tot betaling aan [eiser 3] van (a) een bedrag van € 2.556,12 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging overeenkomstig de regeling van artikel 7:625 BW, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 23 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening, en (b) een bedrag van € 401,91 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten;
 veroordeelt ILS in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 3] vastgesteld op € 99,01 aan explootkosten, € 231,- aan griffierecht en € 360,- aan salaris voor zijn gemachtigde;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654