ECLI:NL:RBROT:2020:10778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
10/228044-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 15 september 2019. De verdachte, bestuurder van een motorfiets, heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een ongeval veroorzaakt waarbij een scootmobiel werd aangereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 152 km/u reed op een weg waar de maximumsnelheid 80 km/u was. Dit leidde tot een aanrijding met een scootmobiel, waarbij het slachtoffer op 17 september 2019 aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in ernstige mate schuld had aan het ongeval, maar heeft geen roekeloosheid bewezen geacht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zijn leven, evenals de spijtbetuigingen richting de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/228044-19
Datum uitspraak: 12 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] , raadsvrouw E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar;
  • ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar met aftrek.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft de weg als racebaan gebruikt met een dodelijke afloop als gevolg. Hij heeft daarmee roekeloos gehandeld. Hij reed minstens 152 km/u, terwijl de maximumsnelheid 80 km/u bedroeg op deze weg. Hij kwam tot die hoge snelheid over een hele korte afstand. Bovendien blijkt uit camerabeelden van diverse andere ritten dat verdachte de weg voortdurend als racebaan gebruikt. Zijn buitengewoon onvoorzichtige gedrag ligt ver buiten de orde van het normale verkeer en maakt een forse inbreuk op de normale verloop van het verkeer.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft één fout gemaakt en dat is de forse snelheidsovertreding. Door deze snelheid kon hij niet meer op tijd remmen met het noodlottige ongeval als gevolg. Deze omstandigheid leidt echter niet tot een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte. Van roekeloosheid is geen sprake. Daarnaast is er ook geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Verdachte had zich aan de maximum snelheid moeten houden, maar er was geen reden voor extra voorzichtigheid. Die ene gemaakte fout, hoe ingrijpend de gevolgen van zijn handelen ook zijn geweest, maakt niet dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Bewezenverklaring van het subsidiar tenlastegelegde conform artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 kan volgen.
4.1.3.
Beoordeling
Centrale vraag in deze strafzaak is: hoe moet het verkeersgedrag van verdachte worden beoordeeld. Is sprake van schuld in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en zo ja welke vorm van schuld betreft het.
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor de schuldvorm 'roekeloosheid' geldt op zichzelf hetzelfde. Daarbij dient echter te worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als 'zwaarste vorm van het culpose delict' wordt aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid.
Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld. Van roekeloosheid als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 in verbinding met art. 175, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Het oordeel van de rechtbank op dit punt zal steeds afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 september 2019 rijdende op de motor van zijn vader met flinke snelheid op een scootmobiel is gebotst die kort voor het ongeval de weg overstak.
Verdachte trok vanaf de afrit bij het Shell tankstation “vol gas” op tot een snelheid van (ongeveer) 152 km/u. Daarmee overschreed hij in zeer korte tijd bijna tweemaal de ter plaatse toegestane wettelijke maximumsnelheid van 80 km/u.
De rechtbank baseert deze vaststelling op de resultaten van de verkeersongevallenanalyse die is uitgevoerd door de Dienst Regionale Recherche Forensische Opsporing Verkeersongevallenanalyse. Uit de analyse blijkt dat het einde van de invoegstrook bij het tankstation zich ongeveer 310 meter voor de plaats van de aanrijding bevindt.
Verder wist verdachte naar eigen zeggen dat er zijwegen waren, en naderde hij een oversteekplaats die aangeduid wordt door een voorrangsbord. Verdachte wist dus dat hij een situatie naderde die –in elk geval in meer algemene zin- vraagt om een zekere voorzichtigheid .
In die korte tijd tussen het vertrek en het ongeval groette hij na elkaar twee hem tegemoetkomende motorrijders en liet hij zich van de situatie voor zich op de weg tot op zekere hoogte afleiden door andere weggebruikers. Ook reden hem in die korte tijd campers, grote en deels dichte motorvoertuigen, tegemoet die hem aan de linkerkant van de weg het zicht ontnamen op eventueel verkeer dat de oversteekplaats naderde. Verdachte paste zijn rijgedrag niet aan en naderde aldus met onverminderd zeer hoge snelheid die oversteekplaats. Juist op dat moment stak het slachtoffer in diens scootmobiel de weg over.
Door de combinatie van de hoge snelheid, niet voortdurend de aandacht voor de situatie op de weg of voor zich houden, en de beperking van zijn uitzicht naar links, merkte verdachte het slachtoffer veel te laat op om nog te kunnen reageren. Hierdoor is hij met een snelheid van zo’n 130 km/u op het slachtoffer in de scootmobiel gebotst. Het slachtoffer raakte daarbij zo zwaar gewond dat hij op 17 september 2019 aan die verwondingen is overleden.
Gelet op het voorgaande zijn de ernst van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig, dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte in zeer ernstige mate schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Het gedrag van verdachte kan niet los worden gezien van de camerabeelden die zijn gemaakt met de helmcamera van de overige ritten die verdachte in de periode van 25 augustus 2019 tot en met 14 september 2019 heeft gemaakt. Op die beelden is duidelijk zichtbaar dat verdachte tijdens deze ritten de maximaal toegestane snelheid vele malen zeer fors heeft overschreden. Er is daarin een patroon zichtbaar, waaruit tevens blijkt dat verdachte in een periode van drie weken een achttal ritten heeft gemaakt, waarbij hij de snelheid in elke rit ruim twee tot viermaal heeft overschreden en ook daarbij in een aantal gevallen ook in ander opzicht gevaarzettend verkeersgedrag heeft vertoond tegenover fietsers en een voetganger. Deze feiten en omstandigheden tonen aan dat er bij verdachte een gevaarzettend gedragspatroon zichtbaar is.
Bij dit alles blijft de vraag of in deze zaak sprake is van roekeloosheid, gelet op de bijzonder hoge eisen die de Hoge Raad heeft gesteld om tot dit oordeel te kunnen komen. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om hetgeen in normaal spraakgebruik “roekeloos”wordt genoemd, maar het juridische begrip roekoloos in de zin van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank heeft alles overziend besloten om niet te komen tot de kwalificatie roekeloos. Wel heeft verdachte zodanig ernstig onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden dat de grens van het juridische begrip roekeloos in zicht kwam.
4.1.4.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag van de verdachte.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 september 2019 te Noordeloos, gemeente Molenlanden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en/of met aanmerkelijke te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N214, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen
daar,
- met die motorfiets over een afstand van ongeveer 300 meter is opgetrokken en (steeds) heeft geaccelereerd tot een snelheid van ongeveer 152 km/u, zijnde een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/u), en
- zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer vóór zich heeft gehouden en
- ter hoogte van de kruising met de Grotewaard, waar een gelegenheid was voor (brom)fietsers om de rijbaan van die N214 over te steken, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, genaamd [naam slachtoffer] , en een fietser op die kruising doende waren die N214 over te steken en
- met een snelheid van ongeveer 130 km/u tegen die scootmobiel en/of die [naam slachtoffer] is gebotst of gereden, als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] werd gedood;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aanrijding heeft onherstelbare, zeer ernstige gevolgen gehad. Als gevolg van zijn zeer onverantwoordelijke rijgedrag is een medemens om het leven gekomen. In beginsel past voor dit feit een gevangenisstraf van langere duur en een lange periode van ontzegging van de rijbevoegdheid.
Verdachte heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek door de politie en heeft uit eigen beweging de beelden beschikbaar gesteld die waren opgeslagen in de camera van zijn motorhelm.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juni 2020 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het rapport van Reclassering Nederland, gedateerd 26 oktober 2020, blijkt dat het ongeval ook een grote impact heeft op het leven van verdachte. Zijn maatschappelijke ontwikkeling is daarmee tot stilstand gekomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij contact heeft opgenomen met de nabestaanden van het slachtoffer en heeft op de zitting nogmaals spijt betuigd. Het gehele optreden van de verdachte, zijn proceshouding inclusief diens spijtbetuiging en zijn verdriet over wat hij een ander heeft aangedaan, heeft op de rechtbank een oprechte indruk gemaakt.
De rechtbank weegt verder in het voordeel van verdachte mee dat, gelet op de verklaring die door de nabestaanden naar voren is gebracht ter zitting, ook op de nabestaanden diens houding oprecht en berouwvol is overgekomen. Zij gaven ter zitting te kennen dat zij verdachte zijn ernstige fout hebben vergeven en geen wrok of wraakgevoelens ten opzichte van hem hebben.
De rechtbank ziet in dit alles reden een deel van de in beginsel passende vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Daarbij zal zij, in zekere zin ter compensatie, een zeer lange ontzegging van de bevoegheid om motorvoertuigen te besturen opleggen. De rechtbank heeft bij die keuze nadrukkelijk het zeer gevaarlijke rijgedrag van verdachte op eerdere en andere momenten meegewogen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen (motor Honda CBR 1100XX met kenteken [kentekennummer] en camera) terug te geven aan de eigenaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de eigenaar.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de genoemde proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
gelast de teruggave van de in beslag genomen motor (Honda CBR 1100XX met kenteken [kentekennummer] ) aan de rechtmatige eigenaar, de vader van verdachte;
gelast de teruggave van de in beslag genomen camera aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan- Kuijt, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.H. van der Wal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Noordeloos, gemeente Molenlanden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N214, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen
daar,
- met die motorfiets over een afstand van ongeveer 300 meter is opgetrokken en (steeds) heeft geaccelereerd tot een snelheid van ongeveer 152 km/u, zijnde een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/u), en/of
- zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer vóór zich heeft gehouden en/of
- ter hoogte van de kruising met de Grotewaard, waar een gelegenheid was voor (brom)fietsers om de rijbaan van die N214 over te steken, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, genaamd [naam slachtoffer] , en een voetganger/fietser op die kruising doende waren die N214 over te steken en/of
- met een snelheid van ongeveer 130 km/u tegen die scootmobiel en/of die [naam slachtoffer] is gebotst of gereden, als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] werd gedood;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
(art 175, lid 3) en ( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 september 2019 te Noordeloos, gemeente Molenlanden, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de provinciale weg N214, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met die motorfiets over een afstand van ongeveer 300 meter is opgetrokken en (steeds) heeft geaccelereerd tot een snelheid van ongeveer 152 km/u, zijnde een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/u), en/of
- zijn aandacht niet voortdurend op de weg en/of het verkeer vóór zich heeft gehouden en/of
- ter hoogte van de kruising met de Grotewaard, waar een gelegenheid was voor (brom)fietsers om de rijbaan van die N214 over te steken, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat de bestuurder van een scootmobiel, genaamd [naam slachtoffer] , en een voetganger/fietser op die kruising doende waren die N214 over te steken en/of
- met een snelheid van ongeveer 130 km/u tegen die scootmobiel en/of die [naam slachtoffer] is gebotst of gereden;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )