ECLI:NL:RBROT:2020:10776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
7780770
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met betrekking tot onaanvaardbaarheid van boetebeding en terugkomen op eerdere beslissing

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] en RW Event Security BV. De zaak betreft een verzoek van [eiseres] om terug te komen op een eerdere beslissing van 11 september 2020. De kantonrechter heeft geoordeeld dat hij gebonden is aan zijn eerdere beslissing, tenzij er sprake is van onjuiste juridische of feitelijke grondslagen. [Eiseres] heeft gesteld dat zij niet de gelegenheid heeft gehad om te reageren op een brief van RW Event Security, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat zij zelf een verzoek had kunnen indienen om te reageren.

De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat RW Event Security betalingsbewijzen heeft overgelegd voor huurpenningen, maar dat de vordering van [eiseres] met betrekking tot het pand aan [adres 1] niet toewijsbaar is. De kantonrechter heeft het boetebeding dat door [eiseres] was ingeroepen, getoetst aan de redelijkheid en billijkheid. Hij heeft geconcludeerd dat de onverkorte toepassing van het boetebeding zou leiden tot een onaanvaardbaar resultaat, gezien de wanverhouding tussen de werkelijke schade en het boetebedrag. Daarom is het boetebeding voor de maanden januari tot en met november 2019 onverkort toegepast, maar vanaf december 2019 is de boete beperkt tot 1% per maand.

De kantonrechter heeft RW Event Security veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.277,14, vermeerderd met de boete, en € 3.300,- aan boete over de maanden januari tot en met november 2019. Daarnaast zijn de contractuele incassokosten van € 723,73 toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7780770 CV EXPL 19-22209
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
zaakdoende te [plaats] ,
woonplaats gekozen hebbend te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A.M. Breij,
tegen
de besloten vennootschap
RW Event Security BV,
gevestigd te Rotterdam ,
gedaagde,
procederend bij [naam persoon 1] .
Partijen worden ook in dit vonnis aangeduid als [eiseres] en RW Event Security.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 september 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken
- de akte van de zijde van [eiseres] van 17 september 2020, waarbij zij de kantonrechter verzoekt terug te komen op een beslissing in het vonnis van
11 september 2020
- de akte van de zijde van RW Event Security van 29 september 2020, met één productie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis vervolgens bepaald op vandaag.

2..De verdere beoordeling van het geschil

2.1
[eiseres] heeft bij akte de kantonrechter gevraagd terug te komen op de in het vonnis van 11 september 2020 onder 4 genomen beslissing. Zij stelt daartoe, kort gezegd, dat zij na de conclusie van dupliek niet meer aan zet is geweest en dat er geen uitnodiging is geweest van de griffie om op de brief van RW Event Security van 14 mei 2020 te reageren.
2.2
De kantonrechter bespreekt eerst dit verzoek.
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit oogpunt van goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553).
RW Event Security heeft bij akte van 29 september 2020 gereageerd op het verzoek van [eiseres] en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
2.3
[eiseres] heeft in deze procedure gesteld dat zij het gehuurde aan de [adres 1] aan RW Event Security in gebruik heeft gegeven, maar zij heeft voor deze stelling bij dagvaarding respectievelijk conclusie van repliek wisselende onderbouwingen gegeven. Nadat RW Event Security bij conclusie van dupliek had aangevoerd dat de beheerder de tussendeur had afgesloten en de energiefacturen had gecorrigeerd in verband met het niet‑gebruiken door RW Event Security van het pand aan de [adres 1] , heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 6 maart 2020 overwogen dat het noodzakelijk is vast te stellen of [eiseres] heeft voldaan aan haar verplichting het gehuurde in gebruik te geven. Mede in verband hiermee heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald voor het verkrijgen van nadere inlichtingen.
2.4
Bij
“akte ter rolle houdende akte vermindering/vermeerdering van eis, tevens houdende akte intrekking van de eis ontbinding/ontruiming tevens houdende akte overlegging productie 26 (primair) en 27 (subsidiair)”,die bestemd was voor de bepaalde mondelinge behandeling van 10 april 2020, heeft [eiseres] onder punt 8 het volgende gesteld:
“De beheerder in de persoon van de heer [naam persoon 2] heeft medio 11 september 2019 geconstateerd dat:
(…)
- de ruimte [adres 1] leeg en ontruimd is opgeleverd, zonder sleutels, en met de vaststelling dat het destijds door RW Event Security in de toegangsdeur geplaatste cilinderslotnietmeer aanwezig was. De toegangsdeur was dus niet afgesloten. Om die reden heeft de heer [naam persoon 2] een dusdanige constatering kunnen doen (de deur stond gewoon open).”
2.5
Feitelijk heeft [eiseres] hiermee (de onderbouwing van) haar eerder ingenomen standpunt dat zij het pand op nummer [huisnummer] (wel) aan RW Event Security in gebruik heeft gegeven, herhaald. Tegelijkertijd is zij niet ingegaan op de hierboven onder 2.3 aangehaalde verweren van RW Event Security van 16 september 2019, waartoe zij wel de gelegenheid had.
Nadat gebleken was dat de mondelinge behandeling in verband met de coronaproblematiek geen doorgang zou kunnen vinden, heeft [eiseres] bij e-mailbericht van 4 april 2020 aan de griffie het verzoek gedaan om de hiervoor bedoelde akte (wel) deel te laten uitmaken van het procesdossier. Aldus is geschied. [eiseres] heeft daarbij niet verzocht voormelde akte nader te mogen concretiseren met het oog op de door de kantonrechter naar aanleiding van het verweer gewenste nadere inlichtingen over de verplichting tot ingebruikgeving. Dat had haar vrijgestaan.
2.6
Ter rolle van 26 mei 2020 (brief van 14 mei 2020) heeft RW Event Security op voornoemde akte van [eiseres] gereageerd en betwist dat zij een slot in de deur van [adres 1] had geplaatst. [eiseres] stelt thans dat haar niet de gelegenheid is geboden op die brief te reageren. Het had haar echter vrijgestaan zelf een verzoek daartoe te doen. Omgekeerd kan, gelet op het procesverloop als hierboven omschreven, niet worden gezegd dat de griffie c.q. de kantonrechter op dit punt een actieve rol had moeten spelen.
2.7
De kantonrechter ziet gelet op al het voorgaande geen aanleiding terug te komen op de in het vonnis van 11 september 2020 genomen beslissing. Van onjuiste juridische of feitelijke grondslagen is niet gebleken. Dat betekent dat de kantonrechter blijft bij wat in voornoemd vonnis is overwogen en beslist.
2.8
In voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter RW Event Security in de gelegenheid gesteld bij akte over te leggen: bewijzen van betaling (en van de data waarop is betaald) van de huurpenningen voor het pand [adres 2] te Rotterdam over de periode januari tot en met 15 november 2019.
2.9
RW Event Security heeft betalingsbewijzen van de huurpenningen voor het pand [adres 2] overgelegd.
Daaruit blijkt van betaling door
RW Facilitaire Dienstverleningvan € 1.929,96
(twee maandhuren) op 7 mei 2019, en betaling door RW Event Security van € 981,27 (één maandhuur) op 19 mei 2020 en van € 2.943,81 (drie maandhuren) op 29 september 2020, in totaal € 5.855,03.
Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] de betaling door RW Facilitaire Dienstverlening erkend, maar zich op het standpunt gesteld dat deze betalingen, die expliciet betrekking hadden op het pand [adres 2] , niet kunnen worden beschouwd als betalingen van huur voor de panden [adres 1]
én [adres 2].
Dat standpunt kan niet als juist worden aanvaard, nu de vordering ten aanzien van het pand [adres 1] niet toewijsbaar is en RW Event Security in de rechten is getreden van RW Facilitaire Dienstverlening, zoals [eiseres] heeft gesteld in haar conclusie van repliek onder randnummer 34.
De betaling van € 1.929,96 strekt dan ook in mindering op de achterstand.
Met dat bedrag, plus de bedragen van € 981,27 en € 2.943,81 moet de door [eiseres] gestelde huurachterstand van € 10.132,18 worden verminderd, zodat door RW Event Security te betalen resteert een bedrag van € 4.277,14. Laatstgenoemd bedrag zal worden toegewezen.
2.1
De gevorderde contractuele boete heeft betrekking op de maanden januari tot en met november 2019, in totaal elf maanden, en op de periode na 1 december 2019.
Vast staat dat RW Event Security met haar betalingen te laat is geweest en nog steeds is.
Zij is dus tekortgeschoten. Zij heeft zich echter beroepen op overmacht.
Artikel 6:75 BW bepaalt dat een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, wanneer zij niet aan zijn schuld is te wijten, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. Het is aan RW Event Security om voor dat beroep op overmacht feiten en/of omstandigheden te stellen. RW Event Security heeft in dit verband verwezen naar haar slechte financiële omstandigheden. Dat is echter een omstandigheid die voor haar risico komt. Het beroep op overmacht kan dus niet slagen.
2.11
De kantonrechter toetst dit boetebeding aan de bepaling van artikel 6:248 lid 2 BW. De formulering ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van lid 2 de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Bij de beoordeling of toepassing van het boetebeding in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking:
- Het boetebeding is opgenomen in de algemene voorwaarden die zijn opgesteld door derden (en niet door partijen) en zijn bedoeld om gebruikt te worden bij tal van overeenkomsten, met variërende huurprijzen.
- Het boetebeding houdt in dat de huurder een boete van 1% per maand (dus 12% per jaar) verschuldigd is over uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedragen, met een minimum van € 300,- voor iedere maand dat het verschuldigde onbetaald blijft. Het feit dat in de algemene voorwaarden is gekozen voor een vast boetebedrag als minimum betekent dat bij relatief lage huurprijzen de boete sterk doorwerkt.
Bij een relatief geringe huur van € 981,27 per maand (zoals in dit geval), waarbij voor een huurtermijn die niet is betaald € 300,- aan boete per maand wordt berekend, betekent het dat ruim 30% per maand aan boete over de achterstallige huur in rekening wordt gebracht, wat neerkomt op ruim 360% per jaar.
-Het boetebeding voorziet niet in een vermindering van het boetebedrag na een beperkte periode, maar de boete loopt onbeperkt door. Bij een boete van € 300,- voor iedere maand dat één huurtermijn niet is betaald, zou na een jaar niet € 981,27, maar € 4.581,27 verschuldigd zijn en na twee jaar zou het bedrag zijn opgelopen naar € 8.181,27.
- De boete is niet alleen een aansporing tot nakoming van de huurbetalingen, maar strekt ook tot vergoeding van de schade. Op grond van de wet bestaat de schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom uit de wettelijke handelsrente, die thans 8% per jaar bedraagt.
- [eiseres] heeft niet aangevoerd dat zij ten gevolge van het uitblijven van de huurbetalingen schade heeft geleden die hoger is dan de wettelijke handelsrente.
2.12
Onverkorte toepassing van het boetebeding onder de hiervoor genoemde omstandigheden zou in dit geval tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat leiden. Er is in dit geval sprake van een wanverhouding tussen de werkelijke schade vanwege het uitblijven van de betaling van de huurprijs, in dit geval bestaande uit de wettelijke handelsrente (8% per jaar over de huurachterstand), en het op grond van het boetebeding verschuldigde bedrag (ongeveer 360% per jaar over de huurachterstand). Dit gaat zwaarder wegen naarmate het boetebeding langer onverkort wordt toegepast. Dat [eiseres] en RW Event Security een dergelijke (langdurige) wanverhouding hebben beoogd is door [eiseres] niet, en in elk geval niet voldoende onderbouwd gesteld. Een relatief forse boete voor een beperkte periode kan worden gerechtvaardigd doordat die kan werken als prikkel tot nakoming, maar bij een lang voortduren daarvan verliest deze rechtvaardiging aan gewicht - behoudens bijzondere omstandigheden die door [eiseres] niet, althans niet voldoende onderbouwd zijn gesteld. Het voorgaande betekent niet dat het boetebeding volledig buiten toepassing moet worden gelaten.
Over de maanden januari tot en met november 2019 zal het boetebeding onverkort worden toegepast. Dit betekent dat over die maanden de boete verschuldigd is zoals gevorderd, een bedrag van € 3.300,-. Vanaf december 2019 zal de boete slechts kunnen worden toegepast tot het in artikel 23.2 van de Algemene Bepalingen vermelde percentage van 1% per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, te berekenen over het bedrag dat is verschuldigd uit hoofde van achterstallige huur.
2.13
De gevorderde contractuele buitengerechtelijke incassokosten zijn niet weersproken en redelijk. Het bedrag van € 723,73 is toewijsbaar.
2.14
[eiseres] en RW Event Security worden over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal daarom de proceskosten compenseren op de wijze als hierna vermeld.
2.15
Tegen de gevorderde uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring is geen verweer gevoerd. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De beslissing
De kantonrechter,
veroordeelt RW Event Security aan [eiseres] te betalen;
- een bedrag van € 4.277,14, te vermeerderen met de bedongen boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, voor elke maand dat het bedrag van € 4.277,14 onbetaald wordt gelaten, en telkens per maand over het achterstallig bedrag in gewijzigde hoofdsom dat na elke creditmutatie uitstaat, te rekenen vanaf 1 december 2019, en zo vervolgens per iedere eerste van de opvolgende maand tot de dag van voldoening;
- een bedrag van € 3.300,- aan bedongen boete over de maanden januari tot en met november 2019;
een bedrag van € 723,73 aan overeengekomen contractuele incassokosten;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878