In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 23 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens werd verzocht om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een gezinsvervangende voorziening.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2020, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder [voornaam minderjarige] en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Dordrecht. De moeder van [voornaam minderjarige] was niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] door de moeder wordt uitgeoefend, maar dat de opvoedsituatie bij de moeder thuis problematisch is. De moeder kampt met persoonlijke problemen en is niet in staat om [voornaam minderjarige] een stabiele opvoedsituatie te bieden.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige] voortkomt uit de thuissituatie en dat de onderlinge relatie met de moeder ernstig verstoord is. [voornaam minderjarige] verblijft momenteel op een leefgroep in Teteringen, waar zij zich goed ontwikkelt. De kinderrechter heeft besloten om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van negen maanden en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.