Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van beroving. De zaak werd behandeld in een besloten terechtzitting, waar de officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden eiste, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.
De tenlastelegging betrof een incident op 24 november 2019, waarbij de aangever op straat werd beroofd. De verdachte werd genoemd in een gesprek op een inbeslaggenomen telefoon, maar de rechtbank concludeerde dat deze verklaring niet voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de beroving.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken. De zaak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in jeugdstrafrecht.