ECLI:NL:RBROT:2020:10728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
10/691028-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Medeplichtigheid aan overval en opzettelijk bezit van verdovende middelen en valse bankbiljetten.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een overval, opzettelijk bezit van MDMA, hasjiesj en valse bankbiljetten. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] en ingeschreven op [adres verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.I. van Haneghem. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, eiste een bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 60 uur, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2019, samen met anderen, een straatroof heeft gepleegd waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte heeft een nepvuurwapen geleverd dat tijdens de overval werd gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte op 26 februari 2019 opzettelijk ongeveer 36 gram MDMA en 67,1 gram hasjiesj in zijn bezit gehad, evenals valse bankbiljetten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, die meer dan 18 maanden heeft geduurd.

De rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur op te leggen, met een proeftijd van één jaar, en heeft de verdachte verplicht om onderwijs te volgen en zich te houden aan de voorwaarden van de jeugdreclassering. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden heeft gehouden en dat er geen eerdere veroordelingen zijn. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de verdachte medewerking moet verlenen aan de jeugdreclassering en dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter later anders beslist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/691028-19
Datum uitspraak: 10 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 10 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uur met aftrek van het voorarrest, subsidiair dertig dagen vervangende jeugddetentie, met een proeftijd van één jaar en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zal melden bij de jeugdreclassering en dat hij naar school gaat of een andere dagbesteding heeft;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 t/m 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
[naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4]
op 26 januari 2019 te Rotterdam op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeninghebben weggenomen een telefoon (merk/type: Apple/
iPhone) en
eenbankpas, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
enmet het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] hebben gedwongen tot de afgifte van een jas en een vest, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- dragen van een bivakmuts over
/voor het gezicht en
- ( daarbij) (vervolgens) achtervolgen van die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en
- zich opdringen aan die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en
- tonen en/of voorhouden van een op een vuurwapen gelijkend
voorwerpaan die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en
- richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [naam slachtoffer 2] en
- beetpakken/vastpakken van die [naam slachtoffer 2] en
- die [naam slachtoffer 2]
gebiedenom zijn jas en vest uit te trekken en deze kleding af te staan en
- die [naam slachtoffer 2]
gebiedenom op de grond te gaan liggen en
- trappen op een been van die [naam slachtoffer 2] (terwijl deze op de grond lag) en
- aftasten/doorzoeken van de (jas)zak(ken) van die [naam slachtoffer 1] en
- ( daarbij) (dreigend) aan die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] toevoegen van de woorden: "Trek je trui uit, of anders sla ik met de achterkant van het pistool op je hoofd" en "Heb jij je telefoon bij je" en "Je liegt";
tot het plegen van welk misdrijf verdachte
in de periode van 24 januari 2019 tot en met 26 januari 2019 te Rotterdam opzettelijk middelen heeft verschaft door
- met deze [naam 2] (telefonisch) afspraken te maken over de levering van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voor het plegen van een beroving en
- ( vervolgens) voornoemd op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan deze [naam 2] te overhandigen, ten einde daarmee een beroving te kunnen uitvoeren;
2.
hij op 26 februari 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 26 februari 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 67,1 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 26 februari 2019 te Rotterdam, opzettelijk bankbiljetten van 50 euro waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..

Medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en medeplichtigheid aan afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

2.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
3.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
4.
Bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is op vijftienjarige leeftijd medeplichtig geweest aan een straatroof. De aangevers zijn naar de plek van de beroving gelokt en door (bedreiging met) geweld zijn een telefoon, een bankpas, een vest en een jas weggenomen c.q. afgeperst. Hierbij is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op een van de slachtoffers. De verdachte heeft een essentieel middel geleverd voor deze straatroof. Hij heeft geholpen de beroving mogelijk te maken door het nepwapen aan een van de plegers van de beroving te geven.
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het wapen gebruikt zou worden bij een straatroof. Hij noemde dit “dom”, maar koos ervoor het wapen toch te geven. De verdachte heeft zich kennelijk niet afgevraagd wat de impact van dit handelen op de slachtoffers zou hebben. Het moet angstaanjagend voor hen zijn geweest om te worden bedreigd met een wapen. Zij wisten op dat moment niet dat het een nepvuurwapen betrof.
In de slaapkamer van de verdachte is een tas gevonden met daarin MDMA, hasjiesj en valse bankbiljetten. De rechtbank kan niet vaststellen of de verdachte deze spullen voor zichzelf of voor iemand anders in voorraad had, maar de situatie is hoe dan ook ontoelaatbaar. Het is algemeen bekend dat het gebruik van verdovende middelen Het gebruik van drugs vormt een ernstig gevaar voor de gebruikers ervan tot gevolg heeft en een bedreiging vormt voor de volksgezondheid in het algemeen. Het in omloop brengen van vals geld schaadt het vertrouwen in papiergeld en kan bovendien nadelige gevolgen hebben voor degene die het valse geld te goeder trouw ontvangt en wil uitgeven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 augustus 2020. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in.
Nadat de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, is de jeugdreclassering betrokken geraakt. De verdachte houdt zich goed aan de voorwaarden en de afspraken. De avondklok is vervroegd ingetrokken. De moeder is betrokken en houdt zich ook aan de afspraken. Gezien de aard en de ernst van de verdenking van de strafbare feiten en de impact van de diefstal met geweld voor de slachtoffers, adviseert de Raad toch om de reeds ingezette jeugdreclassering voort te zetten.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er vragen zijn over het vermogen van de verdachte om situaties goed te kunnen inschatten en daar vervolgens naar te kunnen handelen. Hij lijkt moeite te hebben om te overzien welke consequenties bepaald gedrag kan opleveren. Ook lijkt de verdachte moeite te hebben om zaken voor zichzelf te regelen, zoals een stageplek.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
  • onderwijs volgt en niet ongeoorloofd verzuimt;
  • verboden wordt contact te leggen met de medeverdachten en het slachtoffer;
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond opdracht
wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten
behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering) heeft [naam 5] ter zitting het volgende naar voren gebracht. De jeugdreclassering sluit zich grotendeels aan bij het advies van de Raad. Wat de jeugdreclassering betreft is een contactverbod met de medeverdachten niet noodzakelijk, aangezien de jeugdreclassering tijdens de begeleidingsperiode afgelopen anderhalf jaar geen signalen heeft gekregen dat de verdachte nog met hen omgaat. Begeleiding vanuit de jeugdreclassering is nog wel nodig, omdat de verdachte net is begonnen met een nieuwe opleiding en vanwege de onrust in de wijk waar de verdachte woont. Daarnaast dient de verdachte aangespoord te worden om een nieuwe bijbaan te zoeken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Het leveren van een nepvuurwapen in de wetenschap dat daar een overval mee zal worden gepleegd is een ernstig feit. De oriëntatiepunten van de LOVS gaan dan ook uit van jeugddetentie. Jeugddetentie, ook niet voorwaardelijk, zal de rechtbank in dit geval echter niet opleggen. Dat komt door de inmiddels verstreken tijd en de positieve houding van de verdachte in de afgelopen anderhalf jaar. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft gepleegd.
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is in onderhavige zaak aangevangen op het moment van de inverzekeringstelling van de verdachte, te weten op 26 februari 2019.
Tussen 26 februari 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 18 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 2 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte en er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van bijzondere omstandigheden, zal de rechtbank hier rekening mee houden bij de op te leggen straf.
Daarbij komt dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, op 28 februari 2019, aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De verdachte houdt zich nog steeds aan de afspraken met de jeugdreclassering en doet dit zelfs zo goed dat de avondklok vervroegd is ingetrokken. Dat het de afgelopen anderhalf jaar goed is gegaan maakt echter niet dat de rechtbank zich geen zorgen maakt voor de toekomst. De vriendenkeuze van de verdachte is een belangrijk punt en de nieuwe opleiding en de wijk waar de verdachte woont zijn daarin een uitdaging. Met de JBRR is de rechtbank van mening dat het daarom goed is wanneer het komende jaar de begeleiding nog doorloopt. Als bijzondere voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de verdachte onderwijs volgt.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uur met een proeftijd van één jaar passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 48, 49, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 209, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 t/m 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze
aftrek 54 (vierenvijftig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 27 (zevenentwintig) dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op één jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2020.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4]
op of omstreeks 26 januari 2019 te Rotterdam
op of aan de openbare weg, te weten de Groenezoom,
tezamen en in vereniging
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening hebben weggenomen een
telefoon (merk/type: Apple/lphone) en/of bankpas, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van
voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] hebben gedwongen tot
de afgifte van een jas en/of een vest, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan voornoemde
[naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- dragen van een bivakmuts over voor het gezicht en/of
- ( daarbij) (vervolgens) achtervolgen van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
en/of
- zich opdringen aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- het insluiten van, althans de doorgang versperren aan die [naam slachtoffer 1]
en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend vuurwapen aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [naam slachtoffer 2] en/of
- beetpakken/vastpakken van die [naam slachtoffer 2] en/of
- gebieden aan/van die [naam slachtoffer 2] om zijn jas en/of vest uit te trekken
en/of deze kleding af te staan en/of
- gebieden aan/van die [naam slachtoffer 2] om op de grond te gaan liggen en/of
- schoppen/trappen op/tegen een been van die [naam slachtoffer 2] (terwijl deze op
de grond lag) en/of
- aftasten/doorzoeken van de (jas)zak(ken) van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij) (dreigend) aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
toevoegen van de woorden: "Trek je trui uit, of anders sla ik met de
achterkant van het pistool op je hoofd" en/of "Heb jij je telefoon bij je"
en/of "Je liegt", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
in of omstreeks de periode van 24 januari 2019 tot en met 26 januari 2019 te
Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen
heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- met deze [naam 2] (telefonisch) afspraken te maken over de levering van
een [op een] vuurwapen [gelijkend voorwerp] voor het plegen van een beroving
en/of
- ( vervolgens) voornoemd [op een] vuurwapen [gelijkend voorwerp] aan deze
[naam 2] te overhandigen/verstrekken, ten einde daarmee een beroving te
kunnen uitvoeren;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 67,1 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Rotterdam,
opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro dat/die hij, verdachte, zelf
heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem,
toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en
onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;