ECLI:NL:RBROT:2020:10727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
10/651031-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Poging tot afpersing met gebruik van een wapen.

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot afpersing en het dragen van een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 maart 2020 in Rotterdam, met een mes in zijn bezit, een tabakswinkel is binnengegaan met de bedoeling de eigenaar, [naam slachtoffer 1], te dwingen tot afgifte van geld. De verdachte was gekleed in het zwart en droeg een bivakmuts. De eigenaar heeft echter kalm gereageerd en de verdachte heeft zonder buit de winkel verlaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging van poging tot afpersing en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder behandeling bij De Waag en toezicht door de jeugdreclassering. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/651031-20
Datum uitspraak: 30 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 30 juli 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, met als bijzondere voorwaarden behandeling bij De Waag, medewerking verlenen aan Urban Skillsz, meewerken aan de intensieve trajectbegeleiding (ITB) Harde Kern Aanpak en elektronisch toezicht;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht;
  • toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 maart 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] (eigenaar van [naam winkel] ) te dwingen tot afgifte van een
geldbedrag, dat geheel aan een
derde, te weten aan [naam winkel] toebehoorde
- in het zwart gekleed en met een bivakmuts over het hoofd voornoemde
[naam winkel] is binnen gegaan en
- zich naar voornoemde [naam slachtoffer 1] (die aan de balie werkzaam was)
heeft begeven en
- zichtbaar voor voornoemde [naam slachtoffer 1] een mes heeft gedragen en
- een mes op voornoemde [naam slachtoffer 1]
heeft gericht en,
- een plastic tas in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 maart 2020 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de
Stadhoudersweg, en op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten
[naam winkel] , een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV onder 7º
van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan,
gelet op de aard en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd
aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen ander
doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen,
heeft gedragen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..poging tot afpersing

2..handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op zeventienjarige leeftijd maakte de verdachte zich schuldig aan een poging tot een overval op een tabakswinkel. Met een bivakmuts en volledig in het zwart gekleed ging de verdachte met een mes de winkel binnen. Het mes was duidelijk zichtbaar voor de eigenaar van de tabakswinkel. De verdachte heeft onder bedreiging met het mes geprobeerd de eigenaar van de winkel te dwingen tot afgifte van geld. Dat het bij een poging is gebleven, is te danken aan de eigenaar die heel rustig is gebleven en tegen de verdachte heeft gezegd dat hij de overvalknop zou indrukken, waarna hij dit ook deed. De verdachte is vervolgens, zonder buit de winkel uit gevlucht. De overval lijkt goed voorbereid te zijn. Niet alleen had de verdachte een bivakmuts, een mes en een plastic tas voor het geld meegenomen, hij had ook reservekleding in een sporttas achtergelaten in een vrij toegankelijk portiek. Direct na de overval vluchtte de verdachte naar dit portiek waar hij zich omkleedde, zodat hij niet meer voldeed aan het signalement van de dader van de overval. Voor het portiek stond een scooter klaar. De verdachte is op deze scooter verder gevlucht. Dat de overval een impulsieve actie was, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank gelet op het bovenstaande niet aannemelijk. Dat de verdachte de overval en de vlucht na afloop daarvan heeft gepland maakt dat de verdachte berekenend te werk is gegaan. Met zijn handelwijze heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en het gevoel van veiligheid aangetast. Slachtoffers van dergelijke overvallen kunnen veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. De overval vond plaats rond het middaguur terwijl er klanten in de winkel aanwezig waren. Een dergelijke overval veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid bij omstanders en in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog drs. M. de Breeheeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 10 juni 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een zeventienjarige jongen die cognitief op beneden gemiddeld tot gemiddeld niveau functioneert. Door zijn relatief goede verbale vermogens loopt hij het risico overvraagd en overschat te worden. De zwakkere perceptuele vermogens betekenen dat hij zijn gedrag minder goed kan plannen en organiseren: dingen ‘overkomen hem’.
Voorheen is de diagnose ADHD gesteld. Momenteel zijn er geen symptomen van druk gedrag aanwezig en impulsief gedrag wordt niet in bijzondere mate gezien. De onderzoeker ziet daarom onvoldoende gedragskenmerken om tot ADHD te besluiten. Op grond van de bijzonderheden in de contactname, de interactie, de rigiditeit, het omgaan met veranderingen, de ontwikkelingsanamnese, het gebrek aan reflectievermogen en probleembesef dat de verdachte laat zien, is er sprake van een autismespectrumstoornis. De beperkingen zijn van invloed op alle levensgebieden. Op emotioneel gebied leidt dit tot beperkingen: de verdachte loopt emotioneel fors achter op leeftijdsgenoten en is nog tot onvoldoende zelfstandigheid en zelfredzaamheid gekomen. Gedragsmatig is sprake van sociaal onvermogen waarbij de verdachte zich dominant dwingend opstelt en op eisen waar hij niet aan kan voldoen reageert met rigide, agressief gedrag. Zijn copingvaardigheden en probleemoplossende vaardigheden schieten tekort. Zijn dominantie komt ook naar voren in zijn zelfbepalende gedrag, waarbij hij wantrouwend is, anderen niet om hulp vraagt en daarmee vastloopt. De verdachte voldoet niet aan de criteria voor een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis of normoverschrijdende gedragsstoornis, dus wordt besloten tot een andere gedragsstoornis. De gewetensontwikkeling is vertraagd op grond van de achterlopende emotionele ontwikkeling en het gebrek aan inlevingsvermogen. De verdachte heeft wel een goed cognitief besef van wat wel en niet mag en is theoretisch goed in staat om pro sociale keuzes te bedenken.
Gezien de weigering van de verdachte om over de feiten te spreken kan geen specifieke relatie worden gelegd tussen (kenmerken van de) stoornissen en het ten laste gelegde en hiermee ook geen advies worden gegeven ten aanzien van het al dan niet toe rekenen van de feiten aan de verdachte.
Er worden met name risicofactoren gezien in het sociaal onvermogen van de verdachte en zijn tekortschietende copingvaardigheden wanneer hij stress ervaart. Daarnaast is er bij de verdachte een gebrek aan probleembesef en heeft hij een zelfbepalende houding waarbij hij moeilijk om hulp vraagt. Het risico op recidive wordt als matig ingeschat wanneer de risicofactoren niet aangepakt worden.
Een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, zoals De Waag, kan voorzien in behandeling op het gebied van agressieregulatie en het vergroten van copingvaardigheden en probleemoplossende vaardigheden. Voorts kan hier psycho-educatie omtrent autisme geboden worden zodat de verdachte leert om te gaan met aandachtspunten vanuit zijn autisme. De jeugdreclasseerder zal de komende periode zicht krijgen op de situatie bij de vader thuis en mogelijk hier nog gerichte ondersteuning inzetten.
De geadviseerde behandeling kan worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf met toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juli 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een zeventienjarige jongen die wordt verdacht van een HIC-feit (High Impact Crimes). De Raad ziet veel risicofactoren, die met name te maken hebben met de houding van de verdachte. De verdachte laat zich soms moeilijk aansturen en heeft een nonchalante houding. Er is sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum. Er wordt ook gezien dat er sprake is van een negatief communicatiepatroon tussen de verdachte en zijn moeder, waarin de verdachte zeer dominant wordt. Binnen de communicatie wordt de verdachte mogelijk versterkt in zijn houding vanuit zijn stoornis in het autistisch spectrum. Daarnaast is er sprake van een cognitief disharmonisch profiel met gemiddelde verbale capaciteiten en beneden gemiddelde perceptuele vermogens.
De moeder van de verdachte geeft aan moeite te hebben met het gedrag van de verdachte en ondersteund te willen worden in hoe zij hiermee om moet gaan. Vanuit het psychologisch onderzoek komt ook naar voren dat hulpverlening een belangrijk onderdeel is om herhaling te voorkomen. Voor de verdachte wordt behandeling bij De Waag geadviseerd. De Raad sluit zich daarbij aan.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke deel via het voorarrest al voldaan is. Omdat de verdachte in het verleden in hoger beroep is gegaan, het gaat om een HIC-feit en hulpverlening van noodzakelijk belang is om herhaling te voorkomen, adviseert de Raad om de straf direct ten uitvoer te leggen.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentie, onder de bijzondere voorwaarden:
  • behandeling van De Waag of soortgelijke instelling;
  • onderwijs volgen, meewerken aan het programma van Urban Skillsz of een dagbesteding hebben van ten minste 24 uur per week;
  • houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat bij de poging om de winkel te overvallen gebruik is gemaakt van een mes. Dat de verdachte berekenend te werk is gegaan en de overval en zijn vlucht daarna heeft gepland weegt eveneens strafverzwarend.
Nu de Raad begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot een overval, waarbij een wapen is gebruikt. Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de psycholoog en de Raad, waaruit naar voren komt dat sprake is van een matig recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er zonder behandeling voor de verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft geen bedrag genoemd in zijn vordering.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de rechtbank, ondanks dat de benadeelde partij geen bedrag heeft genoemd, een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. De officier van justitie acht een bedrag van € 500,00 passend.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, omdat er geen geldbedrag wordt gevraagd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en de inhoud van de vordering benadeelde partij die is ingediend door [naam benadeelde] ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdachte ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen die verband houden met de vordering, voor zover er kosten zijn gemaakt.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 78 (achtenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal inspannen een zinvolle dagbesteding te hebben en te houden, waaronder onderwijs en bijvoorbeeld door deelname aan het traject Urban Skillsz of een vergelijkbaar traject;
- zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en in overleg met de jeugdreclassering;
- zijn medewerking blijft verlenen aan verscherpt toezicht in het kader van de ITB Harde Kern Aanpak, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zich zal houden aan de voorwaarden die zijn gesteld met betrekking tot elektronisch toezicht, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt ieder de eigen kosten draagt die zijn gemaakt in het kader van deze vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. C.N. Melkert en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 03 maart 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [naam winkel] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] (eigenaar
van [naam winkel] ),
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- in het zwart gekleed en/of met een (bivak)muts over het hoofd voornoemde
[naam winkel] is binnen gegaan en/of
- zich naar voornoemde [naam slachtoffer 1] (die aan de balie en/of kassa werkzaam was)
heeft begeven en/of
- zichtbaar voor voornoemde [naam slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, heeft gedragen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [naam slachtoffer 1]
heeft gericht en/of
- een (plastic) tas in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 maart 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] (eigenaar van [naam winkel] ) te dwingen tot afgifte van een
geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een
derde, te weten aan [naam winkel] toebehoorde
- in het zwart gekleed en/of met een (bivak)muts over het hoofd voornoemde
[naam winkel] is binnen gegaan en/of
- zich naar voornoemde [naam slachtoffer 1] (die aan de balie en/of kassa werkzaam was)
heeft begeven en/of
- zichtbaar voor voornoemde [naam slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, heeft gedragen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [naam slachtoffer 1]
heeft gericht en/of ,
- een (plastic) tas in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 3 maart 2020 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de
Stadhoudersweg, en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten
[naam winkel] , een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV onder 7º
van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan,
gelet op de aard en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd
aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen ander
doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen,
heeft gedragen;
3
hij, in of omstreeks de periode 29 februari 2020 tot en met 1 maart 2020 te
Rotterdam, althans in Nederland,
zijn moeder, [naam slachtoffer 2] ,
heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] een knietje in de buik, althans
op/tegen het lichaam, te geven;