In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia, als verhuurder, en drie gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], over de huurprijs van een woning. De zaak betreft de vernietiging van een eerdere uitspraak van de Huurcommissie, die had geoordeeld dat er ernstige gebreken waren aan de woning, waaronder lekkages, schimmel en geuroverlast, en had besloten tot een tijdelijke huurprijsverlaging. Vestia was het niet eens met deze beslissing en vorderde vernietiging van de uitspraak van de Huurcommissie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 24 september 2012 een huurovereenkomst bestond tussen Vestia en de gedaagden. De huurprijs was per 1 juli 2018 vastgesteld op €584,24 en per 1 juli 2019 op €602,94. De gedaagden hebben in 2019 de Huurcommissie ingeschakeld vanwege gebreken aan de woning. De Huurcommissie heeft vastgesteld dat er sprake was van schimmel in de badkamer en lekkage in de kelder, en heeft de huurprijs tijdelijk verlaagd.
De rechtbank heeft de vordering van Vestia afgewezen en geoordeeld dat de uitspraak van de Huurcommissie niet vernietigd kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad gebreken waren die een huurprijsverlaging rechtvaardigden, en heeft de huurprijsverlaging voor de gedaagden toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat Vestia de teveel betaalde huur aan de gedaagden moet terugbetalen. De proceskosten zijn voor Vestia, die in overwegende mate in het ongelijk is gesteld.