ECLI:NL:RBROT:2020:10688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
C/10/589073 / HA ZA 20-8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van legaat ter hoogte van legitieme portie tijdens vereffening van de nalatenschap met verwerping van beroep op niet-ontvankelijkheid en onbevoegdheid

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om de vaststelling van een legaat ter hoogte van de legitieme portie van eiseres, die dochters was van de op 19 juni 2017 overleden erflater. De erflater had bij testament van 20 augustus 2012 eiseres een legaat toegekend ter hoogte van haar legitieme portie, terwijl gedaagde als enige erfgenaam was benoemd. Eiseres vorderde bij de rechtbank dat gedaagde, in haar hoedanigheid van erfgenaam, vereffenaar en executeur, werd veroordeeld tot uitbetaling van het legaat van € 840.000,-. Gedaagde voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van eiseres in haar vordering.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde de nalatenschap beneficiair had aanvaard en dat er geen situatie was waarin de executeur kon aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden te voldoen. Dit betekende dat de vereffening diende plaats te vinden. De rechtbank verwierp het beroep van gedaagde op niet-ontvankelijkheid en onbevoegdheid, en stelde vast dat eiseres recht had op haar legitieme portie, die gelijk was aan de waarde van het aan haar toegekende legaat. De rechtbank benadrukte dat de waarde van de legitieme portie berekend moest worden over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden.

De zaak werd aangehouden voor het nemen van akten door partijen, waarbij eiseres en gedaagde aanvullende informatie en bewijsstukken dienden te overleggen. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de uitkomsten van de vereffening en de bijbehorende bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589073 / HA ZA 20-8
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Hees te Amsterdam.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incidentele vordering, met 39 producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met 4 producties,
  • het vonnis in het incident van 18 maart 2020,
  • de conclusie van antwoord met producties 5 t/m 24,
  • de oproep voor de mondelinge behandeling bij brief van 24 juni 2020,
  • de aanvullende producties 40 t/m 43 van eiseres toegezonden bij brief van 27 juli 2020,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 augustus 2020,
  • de schriftelijke reactie op het proces-verbaal van eiseres bij brief van 2 september 2020.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Eiseres en gedaagde zijn dochters van de op 19 juni 2017 overleden [naam erflater]
(hierna: erflater). Erflater had de Nederlandse nationaliteit en hij had
zijn laatste gewone verblijfplaats in Alicante, Spanje. Ten tijde van zijn overlijden was
erflater gehuwd met [naam echtgenote erflater] (hierna: [naam echtgenote erflater] ). [naam echtgenote erflater] is
niet de moeder van eiseres en gedaagde.
2.2.
[naam echtgenote erflater] en erflater waren gehuwd op basis van huwelijkse voorwaarden. Deze huwelijkse voorwaarden zijn neergelegd in een notariële akte van 30 juli 1987 en luiden – voor zover hier relevant –:
Artikel 1.
Tussen partijen bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.
Artikel 2.
1. Indien staande huwelijk onroerend goed wordt gekocht dat zal dienen als echtelijke woning, of anderszins aan de samenwoning dienstbaar zal zijn, zal dit onroerend goed door beide partijen, ieder voor de onverdeelde helft in eigendom worden verworven, tenzij partijen anders overeenkomen.
2. De partij die in verband met de verkrijging van het in het vorige lid bedoelde onroerend goed, meer dan de helft van de tegenprestatie uit eigen middelen voldoet, heeft voor het meerdere een vordering op de andere partij.
Deze vordering is, behoudens het hierna in artikel 9 lid 3 bepaalde, niet eerder opeisbaar dan (…) na ontbinding van het huwelijk, (…).
(…)
Verrekening.
Artikel 9.
1. Partijen verplichten zich jegens elkander per het einde van ieder kalenderjaar, ter verdeling bij helfte, bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding, of op andere wijze gelijkelijk aan beiden is ten goede gekomen. Onder inkomsten uit arbeid worden begrepen de uitkeringen welke geacht moeten worden in de plaats te treden van inkomsten uit arbeid, zoals sociale, uitkeringen en pensioenen.
2. De verrekening geschiedt doordat de verrekenplichtige partij, binnen drie maanden na verloop van een kalenderjaar, een zodanig bedrag uitkeert aan de andere partij, dat daardoor per saldo ieder van partijen de helft heeft genoten van de gezamenlijke netto-inkomsten uit arbeid als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
3. De verrekenplichtige partij is steeds bevoegd het door hem ten titel van verrekening uit te keren bedrag, in mindering te brengen op een schuld als bedoeld in artikel 2 lid 2.
4. Vorderingen terzake van verrekening vervallen twee jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
(…)”
2.3.
Erflater heeft bij testament van 20 augustus 2012 beschikt over zijn nalatenschap.
In het testament is onder meer, samengevat, het volgende bepaald:
- gedaagde is als enige erfgenaam benoemd,
- aan eiseres is een legaat toegekend ter hoogte van haar legitieme portie,
- gedaagde is samen met [naam echtgenote erflater] tot executeur benoemd, met het bevel om met
bekwame spoed een boedelbeschrijving op te maken, met inbegrip van een voorlopige staat
van de schulden van de nalatenschap.
2.4.
Gedaagde en [naam echtgenote erflater] hebben, als executeurs, aan de onderneming HOAD
Administratiekantoor B.V. (hierna: HOAD) opdracht verstrekt een inventarisatie op te maken van de omvang en waarde van de nalatenschap van erflater.
2.5.
Gedaagde heeft op 27 juli 2017 de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.6.
HOAD heeft twee voorlopige boedelbeschrijvingen opgemaakt. Volgens de eerste
voorlopige boedelbeschrijving heeft de nalatenschap een negatieve waarde van € 1.549.469
en volgens de tweede voorlopige boedelbeschrijving een negatieve waarde van € 1.045.444.
Eiseres is op de hoogte gesteld van deze bevindingen.
2.7.
Tot de nalatenschap van erflater behoren in ieder geval:
 alle aandelen in [naam onderneming 1] , welke vennootschap alle aandelen in [naam bedrijf 1] houdt;
 de door erflater gehouden aandelen in de Spaanse onderneming [naam onderneming 2] ;
 de eigendom van de tot 31 juli 2017 durende erfpacht van de percelen grond (eigendom van de gemeente Rotterdam) met opstal, aan de [adres 1] te Europoort, (gemeente Rotterdam), welke onroerende zaak ten tijde van het overlijden van erflater was verhuurd;
 een Cadillac EscaladalGMT926;
 een Jokerboat Clubman 26;
 een kunstwerk van Herman Brood.
2.8.
Schulden van de nalatenschap zijn in ieder geval:
 een schuld van erflater uit zijn rekening-courantverhouding met [naam onderneming 1] ad € 3.775.113;
 een schuld aan ABN Amro Bank N.V. van € 690.566 uit hoofde van een hypothecaire geldlening met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres 1] te Europoort;
 een schuld aan [naam bedrijf 2] van € 259.803 uit hoofde van een geldlening;
 schuld aan [naam echtgenote erflater] uit hoofde van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden;
 een schuld aan [naam echtgenote erflater] uit hoofde van het recht op vruchtgebruik op de echtelijke woning aan de [adres 2] , Alicante, Spanje;
 de kosten van lijkbezorging ad € 5.992,53;
 de kosten van vereffening.
2.9.
Eiseres heeft op 25 maart 2020 bij gedaagde als vereffenaar van de nalatenschap van erflater een vordering ingediend van € 840.000. Deze vordering is gebaseerd op het door erflater aan eiseres toegekende legaat.

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Eiseres vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde, zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam, vereffenaar en executeur, te veroordelen tot uitbetaling – binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis – van het legaat/ de legitieme portie van eiseres en de legitieme portie van eiseres/dit legaat vast te stellen op een bedrag van € 840.000,-, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eiseres in haar vordering, dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiseres in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Zoals in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 augustus 2020 is vermeld zijn partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk mededeling te doen van misslagen of omissies in dat proces-verbaal en zal de rechtbank geen acht slaan op opmerkingen van andere aard. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de in de schriftelijke reactie van eiseres vermelde opmerkingen onder de vet gedrukte zinnen
“Eiseres wil graag meer gegevens over de rekening-courantschuld hebben. De hoogte van de rekening-courantschuld ad € 3.728.670 speelt geen rol in het debat tussen partijen. Daar heeft eiseres geen commentaar op”en
“Het was gebruikelijk dat erflater de volledige koopsom betaalde. Het klopt dat dit standpunt nieuw is voor gedaagde en het is begrijpelijk dat dit nader onderzoek vergt.”en alle opmerkingen van eiseres naar aanleiding van de in het proces-verbaal vermelde verklaring van gedaagde.
4.2.
De rechtbank gaat voorbij aan de in het voornoemde proces-verbaal vermelde vermindering van eis, omdat die vermindering niet bij akte of conclusie heeft plaatsgevonden en eiseres bij haar schriftelijke reactie op dat proces-verbaal heeft bestreden dat zij haar eis heeft verminderd.
de positie van gedaagde als executeur
4.3.
Zoals in r.o. 4.4. van het vonnis in het incident is overwogen heeft gedaagde de nalatenschap beneficiair aanvaard en is er geen sprake van een situatie waarin de executeur kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Dit betekent dat, zoals eiseres ook tot uitgangspunt heeft genomen, er vereffend dient te worden. Door de vereffening is de taak van de executeurs geëindigd en de vordering jegens gedaagde in haar hoedanigheid van executeur is daarom niet toewijsbaar.
de vereffening en de gevolgen daarvan voor deze procedure
4.4.
Op grond van art. 4:195 BW is gedaagde, als enig erfgenaam, de vereffenaar van de nalatenschap van erflater. Een verzoek aan de rechtbank tot benoeming van een andere vereffenaar ex art. 4:203 BW is niet gedaan. Een vereffenaar vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak de erfgenaam in en buiten rechte.
4.5.
Als vereffenaar heeft gedaagde tot taak de nalatenschap van erflater te beheren en de schuldeisers van de nalatenschap te voldoen. De procedure van vereffening houdt in hoofdlijnen het volgende in:
De eerste taak van een vereffenaar is om met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te (doen) maken, waarin de schulden in een voorlopige staat zijn opgenomen, en deze bij de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, ter griffie van de rechtbank neerleggen, ter inzage van de erfgenamen en de schuldeisers van de nalatenschap (art. 4:211 lid 3 BW).
De tweede belangrijke taak van de vereffenaar is het oproepen van de schuldeisers van de nalatenschap, althans voor zover dit nog niet is geschied (art. 4:214 lid 1 BW). Zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de bij die oproep termijn dient een vereffenaar een lijst van de door hem erkende en betwiste vorderingen en aanspraken op voorrang bij de boedelnotaris of, indien die ontbreekt, ter griffie van de rechtbank ter inzage van de erfgenamen, de legatarissen en allen die zich als schuldeiser hebben aangemeld te leggen (art. 4:214 lid 5 BW).
De volgende en wellicht belangrijkste stap van de vereffenaar is dat hij de goederen van de nalatenschap te gelde maakt, voor zover dit voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap nodig is. Een vereffenaar is verplicht binnen zes maanden nadat de voor het indienen van vorderingen gestelde tijd is verstreken, een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst bij de boedelnotaris of, als die ontbreekt, ter griffie van de rechtbank ter kennisneming van iedereen neer te leggen. Binnen een maand na deze openlijke bekendmaking kan iedere belanghebbende tegen de rekening en verantwoording of tegen de uitdelingslijst bij de kantonrechter of, indien een rechter-commissaris is benoemd, bij de rechtbank in verzet komen (art. 4:218 lid 1 en 3 BW). Eerst na het verbindend worden van een uitdelingslijst is de vereffenaar verplicht ieder het hem volgens de uitdelingslijst toekomende uit te keren (art. 4:220 lid 1 BW).
Tijdens de vereffening kan een schuldeiser zijn vordering op de nalatenschap bij vonnis doen vaststellen, maar kan deze zijn vordering op goederen van de nalatenschap ten uitvoer te leggen, indien deze bevoegdheid hem ook in geval van faillissement van de erflater zou zijn toegekomen. (art. 4:223 BW).
De verplichtingen op grond van art. 4:214 lid 1 en lid 5 BW en art. 4:218 BW gelden voor de erfgenamen die uit hoofde van beneficiaire aanvaarding vereffenaar zijn alleen indien de kantonrechter dit bepaald heeft (art. 4:221 lid 1 BW). Indien dat niet het geval is kunnen, kort gezegd, schuldeisers op een ‘informele’ wijze (per brief) opgeroepen worden, hoeft er geen lijst van schuldeisers, geen uitdelingslijst en geen rekening en verantwoording ter inzage gelegd te worden. De vereffenaar kan dan de vereffening als voltooid beschouwen (en desgewenst tot verdeling overgaan) zodra hij de hem bekende schuldeisers heeft tevredengesteld.
4.6.
Het bepaalde in artikel 4:233 lid 1 BW brengt mee dat eiseres eerst in het eindstadium van de vereffening van de nalatenschap belang kan hebben bij de gevorderde veroordeling tot uitbetaling van het legaat. Alhoewel er drie jaar sinds het overlijden van de erflater zijn verstreken, bevindt die vereffening zich nog in het beginstadium en is nog onduidelijk of de verplichtingen op grond van art. 4:214 lid 1 en lid 5 BW en art. 4:218 BW zullen gelden. De ter inzagelegging van de boedelbeschrijving had ten tijde van de mondelinge behandeling op 11 augustus 2020 nog niet plaatsgevonden. Gedaagde heeft daarbij verklaard er naar te streven om dat in augustus of september 2020 te doen.
4.7.
Het vorenstaande laat onverlet dat eiseres op grond van het tweede lid van artikel 4:233 BW het recht heeft om haar vordering bij vonnis vast te doen stellen. Gedaagde stelt dat, nu de vordering van eiseres afhankelijk is van de omvang van de nalatenschap, de rechtbank daarmee het werk van de vereffenaar zou gaan doen. Reden waarom, zo stelt gedaagde, eiseres niet in haar vordering tot vaststelling zou kunnen worden ontvangen, althans de rechtbank daartoe niet bevoegd zou zijn, aldus gedaagde.
4.8.
Dat beroep op niet-ontvankelijkheid althans onbevoegdheid van de rechtbank wordt verworpen. Immers, de waarde van het aan eiseres toegekende legaat is gelijk aan haar legitieme portie. Legitieme porties worden berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW (art. 4:65 BW) (hierna ook: de legitimaire massa). De taak van de vereffenaar is het beheer van de nalatenschap en voldoening van de schuldeisers van de nalatenschap. Vaststelling van de waarde van de goederen van de nalatenschap en de voor de berekening van de legitieme portie in aanmerking te nemen giften is daar geen onderdeel van. Wel is het zo dat dat de verificatie van de andere schulden van de nalatenschap in de vereffeningsprocedure plaatsvindt. Dit is echter slechts relevant voor zover die schuld tussen partijen ter discussie staat of er redenen zijn om aan te nemen dat de betreffende schuld in de vereffeningsprocedure zal worden betwist. Met betrekking tot het laatste is niets gesteld. Dit betekent dat slechts voor wat betreft de schulden van de nalatenschap die tussen partijen ter discussie staan, de verificatie van die vorderingen in de vereffeningsprocedure behoeft te worden afgewacht. Dit, tenzij kan worden vastgesteld dat, zoals gedaagde stelt, de legitimaire massa ook zonder die ter discussie staande schulden negatief is.
de legitieme portie
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres uit hoofde van het aan haar toegekende legaat een vorderingsrecht op de nalatenschap heeft. Zij verschillen echter van mening over de waarde daarvan. Eiseres becijfert haar legitieme portie op € 840.000,- en gedaagde becijfert deze op € 0.
4.10.
Bij haar berekening [1] neemt eiseres, zoals gedaagde terecht aanvoert, ten onrechte tot uitgangspunt dat haar legitieme portie 1/3de deel van de legitimaire massa bedraagt. De wettelijke erfgenamen van erflater als bedoeld in artikel 4:10 lid 1 aanhef en onder a BW zijn [naam echtgenote erflater] , eiseres en gedaagde. De legitieme portie van eiseres bedraagt daarom 1/3de deel van de helft van de waarde waarover legitieme porties worden berekend (art. 4:64 lid 1 BW) of anders gezegd 1/6de deel van de legitimaire massa.
4.11.
Peildatum voor de waarde van de goederen van de nalatenschap is het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater (artikel 4:11 BW) en deze peildatum geldt hier ook voor de vaststelling van het legaat.
4.12.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op eiseres de plicht om feiten te stellen waaruit de door haar gestelde hogere waarde van de legitimaire massa volgt en om bij betwisting die feiten te bewijzen.
4.13.
Partijen zijn verdeeld over zowel de waarde van de goederen van de nalatenschap als de in aanmerking te nemen giften en schulden. Hierna zal per onderdeel op die geschilpunten worden ingegaan.
de waarde van de goederen
de aandelen
4.14.
Eiseres heeft zich er mee verenigd dat van de intrinsieke waarde van de aandelen in [naam onderneming 1] wordt uitgegaan. Op basis van de jaarstukken 2015 heeft gedaagde de intrinsieke waarde daarvan, exclusief latente belasting(en), berekend op € 3.361.464. Partijen zijn het er over eens dat deze berekening nog correctie behoeft in verband met het vrijvallen van de pensioenvoorziening in [naam bedrijf 1] en dat dit een positief effect op de waarde van de aandelen zal hebben. Voor het overige heeft eiseres de berekening van gedaagde niet bestreden, zodat onder voorbehoud van vorenbedoelde correctie van die berekening kan worden uitgegaan. Over de omvang van de in aanmerking te nemen correctie wegens het vrijvallen van de pensioenvoorziening dienen partijen zich nog uit te laten. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld dat bij akte te doen.
4.15.
Aanvankelijk heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van de waarde van de aandelen in [naam onderneming 1] rekening diende te worden gehouden met een latente belastingclaim op het aanmerkelijk belang in verband met de emigratie van erflater. Gedaagde erkent echter dat de daarop betrekking hebbende conserverende navorderingsaanslag, zoals eiseres stelt, op 2 november 2011 door de belastinginspecteur is verminderd tot nihil [2] . Met die latente belastingclaim behoeft daarom geen rekening meer te worden gehouden.
4.16.
De door gedaagde aangevoerde latente belastingclaim aan inkomstenbelasting in verband met de rekening-courantschuld van erflater zal bij de schulden van de nalatenschap aan de orde komen en behoeft daarom hier geen bespreking.
4.17.
Gedaagde heeft onder verwijzing naar de jaarstukken over 2016 aangevoerd dat het vermogen van de Spaanse onderneming [naam onderneming 2] negatief is, zodat de aandelen in deze vennootschap geen waarde hebben. Hiervan kan in rechte worden uitgegaan omdat eiseres niet heeft gesteld dat deze aandelen wel waarde hebben.
4.18.
Aan de door eiseres gestelde betrokkenheid van erflater bij de Spaanse vennootschap Ships Total Care S.L. zal worden voorbijgegaan omdat zij niet stelt dat er als gevolg daarvan aandelen of andere goederen in de nalatenschap zijn gevallen.
de onroerende zaken
4.19.
Tot de goederen van de nalatenschap behoren (de aandelen van erflater in) de volgende in Spanje gelegen onroerende zaken:
- de woning aan de [adres 2] , Alicante,
- de woning aan de [adres 3] , La Nucia.
4.20.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of erflater alleen dan wel tezamen met [naam echtgenote erflater] eigenaar van deze onroerende zaken was. Eiseres stelt dat erflater alleen eigenaar was omdat de huwelijkse voorwaarden tussen hem en [naam echtgenote erflater] iedere gemeenschap uitsluiten. Gedaagde betwist dat en verwijst naar artikel 2 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden en naar tenaamstellingspapieren, (gewijzigde) koopovereenkomsten [3] en de belastingaangifte van erflater over 2016 [4] . Volgens haar waren erflater en [naam echtgenote erflater] ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de voormelde onroerende zaken en waren deze de gezamenlijke woningen van erflater en [naam echtgenote erflater] , althans dienstbaar aan hun samenwoning. Het laatste is niet door eiseres bestreden, zodat dat tussen partijen vast staat. Gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden volgt daaruit dat erflater en [naam echtgenote erflater] , ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van voormelde onroerende zaken waren, tenzij zij anders zijn overeengekomen. Anders dan eiseres meent staat daarin niet in de weg de huwelijkse voorwaarden iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen uitsluiten. Immers, die bepaling sluit een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW, die niet huwelijksvermogensrechtelijk is, niet uit.
4.21.
De op eiseres rustende stelplicht (zie r.o. 4.13) brengt mee dat eiseres concrete feiten dient te stellen waaruit volgt dat erflater enig eigenaar van voormelde onroerende zaken was en dat zij bij betwisting die feiten dient te bewijzen. In het licht van het vorenstaande betekent dit dat zij concrete feiten dient te stellen waaruit volgt dat erflater en [naam echtgenote erflater] ten aanzien van die onroerende zaken een van artikel 2 lid 1 van huwelijkse voorwaarden afwijkende overeenkomst hebben gesloten. Eiseres heeft niet aan die stelplicht voldaan. Dat in één of meerdere van voormelde stukken zou zijn vermeld “casodo con” (gehuwd met) en niet “y senora” (en) maakt op zichzelf niet duidelijk dat erflater en [naam echtgenote erflater] zijn overeengekomen dat erflater enig eigenaar van de woningen is. Dit geldt te meer nu de door gedaagde overgelegde belastingaangifte van erflater over 2016 vermeldt dat hij eigenaar is van een aandeel van 50% (“porcentale participation”) in de voormelde onroerende zaken. Bijkomende feiten waaruit, in weerwil van die opgave van erflater, zou kunnen worden afgeleid dat hij en [naam echtgenote erflater] zijn overeengekomen dat hij enig eigenaar van die onroerende zaken zou zijn heeft eiseres niet gesteld. Daarom komt dat niet vast te staan en dient er in rechte van uit te worden gegaan dat erflater eigenaar was van de onverdeelde helft van de voormelde onroerende zaken.
4.22.
Eiseres heeft taxatierapporten met betrekking tot de woningen in Spanje overgelegd van respectievelijk 3 mei 2018 en 16 april 2018 [5] . Nu gedaagde zich daarmee heeft verenigd zullen deze taxatierapporten worden gebruikt voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van deze woningen op de peildatum. De stelling van eiseres dat gedaagde nieuwe taxaties dient te verrichten omdat de door eiseres verkregen taxatierapporten zijn gebaseerd op geveltaxaties en taxaties waarbij de woningen kunnen worden betreden waarschijnlijk tot hogere taxaties lijden, wordt niet gevolgd omdat de stelplicht en bewijslast van een hogere waarde van de woningen op eiseres en niet op gedaagde rust.
4.23.
Eiseres stelt dat volgens voormelde taxatierapporten de waarde in het economisch verkeer van de woning in Alicante € 852.645 bedraagt (€ 540.000 voor de opstal en de onderliggende grond vermeerderd met € 312.645 voor het perceel van 2.052 m²) en van de woning in La Nucia € 663.000 (€ 526.500 voor de opstal en onderliggende grond vermeerderd met € 136.500 voor het perceel van 1.244 m²) bedraagt. Gedaagde betwist dat en voert aan dat de waarde in het economisch verkeer uitsluitend wordt gevormd door de in de rapporten vermelde ‘valor de tasaccion’ van respectievelijk € 540.000 en € 526.500. Voorts voert gedaagde aan dat Steenbergen het recht van vruchtgebruik op (het aandeel van erflater in) de woning in Alicante geeft, waardoor de in aanmerking te nemen waarde van de woning in Alicante lager is.
4.24.
Op eiseres rust de bewijslast van haar stelling dat voor het verkrijgen van de waarde in het economisch verkeer de door haar genoemde waardes in de voormelde taxatierapporten dienen te worden opgeteld. Het komt de rechtbank voor dat eiseres dat bewijs door middel van bescheiden zal kunnen leveren, zoals door overlegging van een vertaling van voormelde taxatierapporten in de Nederlandse taal of – indien die vertaling onvoldoende uitsluitsel biedt – door overlegging van een (Nederlandstalige) verklaring van een deskundige.
4.25.
Gelet op artikel 4:7 lid 1 aanhef en sub f BW zal het recht van vruchtgebruik op (het aandeel van erflater in) de onroerende zaak in Alicante en de daaraan toe te kennen waarde bij de schulden van de nalatenschap worden behandeld.
4.26.
Over de waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaak aan de Luxemburgweg op de peildatum zijn partijen verdeeld. Die waarde in het economisch verkeer stelt de rechtbank op basis van het door gedaagde overgelegde taxatierapport van 14 april 2017 [6] vast op € 355.000. Immers, die taxatie is verricht in opdracht van een in deze zaak als onafhankelijke derde aan te merken partij - te weten ABN Amro Bank N.V., als hypotheeknemer - zodat er van uit kan worden gegaan dat de getaxeerde waarde een reële waarde in het economisch verkeer is. Verder zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat waarde in het economisch verkeer tussen de taxatie op 14 april 2017 en het overlijden van erflater op 19 juni 2017 is gewijzigd. De door eiseres overgelegde bescheiden [7] – op basis waarvan zij stelt dat de waarde in het economisch verkeer
€ 1.000.000 bedraagt, althans veel hoger dan de voormelde taxatie is – geven geen aanleiding tot een ander oordeel. Immers, dat zijn recente uitdraaien van een niet nader genoemde bron op het internet en de daarop vermelde waarden betreffen volgens eiseres de WOZ-waarde. Daargelaten de betrouwbaarheid van de bron kan de huidige WOZ-waarde niet worden gelijkgesteld aan de waarde in het economisch verkeer op de peildatum, te meer nu de WOZ-waarde uitgaat van de volle en onbezwaarde eigendom (art. 17 lid 2 Wet WOZ) en daarom geen rekening houdt met de verhuurde staat en het waarde drukkende effect van een (aflopende) erfpacht.
de roerende zaken
4.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat waarde in het economisch verkeer de onder 2.7 vermelde auto en boot op de peildatum respectievelijk € 21.500 en € 15.000 waren, zodat die waarde tussen hen vast staat. Hetzelfde geldt voor de door gedaagde gestelde en niet door eiseres bestreden waarde van het kunstwerk van Herman Brood van € 500. Aan de suggestie van eiseres dat de nalatenschap meer kunstwerken omvat gaat de rechtbank voorbij. Immers, de op eiseres rustende stelplicht brengt mee dat zij concrete feiten dient te stellen waaruit dat volgt en aan die stelplicht heeft eiseres niet voldaan.
4.28.
Door gedaagde is een op naam van [naam echtgenote erflater] gesteld aankoopbewijs d.d. 23 mei 2017 van de Mini Cooper met kenteken [kentekennummer] overgelegd [8] , waarvan eiseres de echtheid niet heeft bestreden. In het licht hiervan lag het op de weg van eiseres om haar stelling dat deze auto door erflater is gekocht nader te onderbouwen. Bij gebrek daaraan komt die stelling niet vast te staan, zodat de Mini Cooper niet als onderdeel van de nalatenschap zal worden aangemerkt.
4.29.
Op grond van het vorenstaande bedraagt de totale waarde van de tot de nalatenschap behorende roerende zaken op de peildatum op € 37.000.
de banktegoeden
4.30.
In de door HOAD opgestelde voorlopige boedelbeschrijving zijn onder de vermelding “50% rekeninghouder” tegoeden van bankrekeningen bij Sabadell, Caixa Bank en Alex bank opgenomen. Op verzoek van eiseres heeft gedaagde door middel van overlegging van dagafschriften [9] onderbouwd dat erflater tezamen met een ander ( [naam echtgenote erflater] ) houder van de bij Sabadell en Alex Bank aangehouden rekeningen was. Hierna is eiseres niet meer op dit onderwerp ingegaan, zodat dit kennelijk niet meer in geschil is en tussen partijen vast staat.
4.31.
Met betrekking tot de bij de Caixa Bank aangehouden bankrekening heeft gedaagde naar aanleiding van voormeld verzoek van eiseres een brief van deze bank overgelegd waarvan de inhoud nauwelijks leesbaar en Spaanstalig is. Nu die brief alleen aan erflater is geadresseerd kan daaruit vooralsnog niet worden afgeleid dat erflater met een ander houder van de rekening bij deze bank was. Gedaagde zal dit nader dienen te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een door een beëdigde vertaler opgemaakte en ondertekende vertaling van dit stuk in de Nederlandse taal of door deze bank verstrekte rekeningafschriften.
4.32.
Nu het tegendeel niet is gesteld kan er in rechte vanuit worden gegaan dat de in vorenbedoelde voorlopige boedelbeschrijving opgenomen tegoeden van de bij de voormelde banken aangehouden rekeningen juist is.
4.33.
Aan de suggestie van eiseres dat erflater ten tijde van zijn overlijden meer bankrekeningen had gaat de rechtbank voorbij. Immers, de op eiseres rustende stelplicht brengt mee dat zij concrete feiten dient te stellen waaruit dat volgt en aan die stelplicht heeft eiseres niet voldaan.
4.34.
Op grond van het vorenstaande bedraagt het totaal van de tot de nalatenschap behorende banktegoeden op de peildatum € 5.523 + PM (€ 31 of € 62).
de vordering op [naam echtgenote erflater] ?
4.35.
Voor het geval dat de voormelde onroerende zaken in Spanje slechts voor de helft in de nalatenschap vallen stelt eiseres dat de nalatenschap op grond van artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden een vordering heeft op [naam echtgenote erflater] ter hoogte van de helft van de waarde van die onroerende zaken omdat het in de relatie tussen erflater en [naam echtgenote erflater] gebruikelijk was dat erflater de volledige koopsom betaalde.
4.36.
Omdat deze stelling voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling werd geponeerd, heeft gedaagde daar nog niet adequaat op kunnen reageren. Gedaagde zal dit bij voormelde akte kunnen doen.
4.37.
Reeds nu wordt overwogen dat bij toepassing van artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden de hoogte van gestelde vordering op [naam echtgenote erflater] niet – zoals eiseres tot uitgangspunt neemt – wordt bepaald door de helft van de waarde van de onroerende zaken op de peildatum maar de helft van de bedragen waarvoor die onroerende zaken zijn aangekocht. Voor het overige zal op de onderhavige stelling nader worden ingegaan nadat is beslist of de onroerende zaken geheel of voor de helft in de nalatenschap vallen.
4.38.
Het vorenstaande leidt tot het volgende overzicht van de waarde van de goederen van de nalatenschap op de peildatum:
aandelen in [naam onderneming 1]
3.361.464
+ PM
aandelen in [naam onderneming 2]
de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 2] , Alicante,
PM
de onverdeelde helft van de woning aan de [adres 3] , La Nucia
PM
de onroerende zaak aan de [adres 1] te Europoort
355
roerende zaken
37
banktegoeden
5.523
+ PM
vordering op [naam echtgenote erflater]
PM
totaal
3.758.987
+PM
de schulden
de schulden aan [naam echtgenote erflater]
4.39.
Gedaagde heeft met betrekking tot de verrekening uit hoofde van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden tussen erflater [naam echtgenote erflater] een overzicht overgelegd van de vanaf 4 november 2008 te verrekenen en verrekende bedragen [10] . Dit overzicht sluit op een op 1 april 2015 verschuldigd bedrag van € 91.000. Van de juistheid van dit overzicht kan in rechte worden uitgegaan, nu dat niet door eisers is bestreden.
4.40.
Dit betekent echter niet dat het bedrag van € 91.000 als schuld van de nalatenschap kan worden aangemerkt. Immers, volgens het overzicht was € 62.000 daarvan reeds in 2013 verschuldigd en op grond van het ambtshalve toe te passen vervalbeding in het vierde lid van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is op 1 januari 2016 het recht van [naam echtgenote erflater] tot verrekening van dat bedrag vervallen. De in aanmerking te nemen schuld van de nalatenschap aan [naam echtgenote erflater] uit hoofde van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden bedraagt daarom slechts € 29.000.
4.41.
Door gedaagde is overgelegd een op 28 maart 2012 door [naam echtgenote erflater] geschreven en door erflater ondertekende verklaring dat zij een vordering op hem heeft van € 225.000 [11] . Eiseres zal zich bij akte over deze schuld kunnen uit te laten, nu zij daarvoor nog geen adequate gelegenheid heeft gehad. Immers, deze schuld staat niet vermeld op het overzicht op pagina 4 van de conclusie van antwoord dat bij de mondelinge behandeling is besproken.
4.42.
Op grond van het vorenstaande bedraagt het totaal van de in aanmerking te nemen schulden van de nalatenschap aan [naam echtgenote erflater] (€ 29.000 + € 225.000 =) € 254.000.
het recht van vruchtgebruik
4.43.
Vast staat dat [naam echtgenote erflater] het recht op vruchtgebruik op (het aandeel van erflater in) de echtelijke woning aan de [adres 2] , Alicante heeft. De aan dit recht toe te kennen waarde is gelijk aan het waarde drukkend effect daarvan op de waarde in het economisch verkeer van (het aandeel van erflater in) deze onroerende zaak op de peildatum. Over de omvang daarvan hebben partijen zich nog niet uitgelaten. Bij vorenbedoelde akten zullen partijen dat alsnog dienen te doen en hun standpunten dienaangaande met bescheiden dienen te onderbouwen.
de belastingdienst
4.44.
Niet in geschil is dat de belastingdienst nog een aanslag voor de door erflater verschuldigde inkomstenbelasting over 2017 moet uitbrengen. Over de hoogte daarvan bestaat op dit moment geen duidelijk. De aanslag zal moeten worden afgewacht.
4.45.
Partijen verschillen van mening over de mogelijkheid dat de belastingdienst de opnames van erflater in zijn rekening-courant met [naam onderneming 1] als inkomsten ziet en op grond daarvan een navorderingsaanslag inkomstenbelasting oplegt. Feiten die de kans op een dergelijke navorderingsaanslag uitsluiten zijn niet door eiseres gesteld. De berichten van de belastingdienst dienen daarom te worden afgewacht.
4.46.
Gedaagde zal bij de voormelde akte zich over de stand van zaken met betrekking tot voormelde belastingclaims dienen uit te laten. Vooralsnog gaat de rechtbank er van uit dat de berichten van de belastingdienst volstaan om het geschil over de schuld aan de belastingdienst tussen partijen te beslechten en dat daarvoor geen verificatie in de vereffeningsprocedure nodig is.
de kosten van vereffening
4.47.
Over de tot nog toe gemaakte kosten van vereffening heeft gedaagde zich nog niet uitgelaten. Zij zal dit bij vorenbedoelde akte kunnen doen.
4.48.
Het vorenstaande en de onder 2.8 vermelde schulden leiden tot het volgende overzicht van de in aanmerking te nemen schulden van de nalatenschap:
rekening-courantverhouding [naam onderneming 1]
3.775.113,00
ABN Amro Bank N.V.
690.566,00
[naam bedrijf 2]
259.803,00
[naam echtgenote erflater]
29.000,00
+PM
recht van vruchtgebruik op (aandeel van erflater in) echtelijke woning
PM
Belastingdienst
PM
kosten van lijkbezorging
5.992,53
kosten van vereffening
PM
totaal
4.985.474,53 + PM
de giften
4.49.
Bij de berekening van de legitieme porties worden door de erflater gedane giften als bedoeld in artikel 4:67 BW in aanmerking genomen. [naam onderneming 1] is een rechtspersoon en kan niet worden gelijk gesteld aan erflater. De door eiseres gestelde schenking van [naam onderneming 1] aan [naam echtgenote erflater] kan daarom niet bij de berekening van haar legitieme portie in aanmerking worden genomen.
4.50.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op eiseres de plicht om feiten te stellen waaruit volgt dat door erflater giften zijn gedaan die bij de berekening van haar legitieme portie in aanmerking moeten worden genomen en om bij betwisting die feiten te bewijzen.
de giften aan [naam echtgenote erflater]
4.51.
Eiseres stelt dat de volgende giften van erflater aan [naam echtgenote erflater] in aanmerking moeten worden genomen:
 de op 28 maart 2012 betaalde koopsom van de recreatiewoning aan de [adres 4] te Hellevoetsluis ad € 275.000;
 de waarde van de Mini Cooper ad € 15.000;
 door erflater betaalde schulden van [naam echtgenote erflater] ad € 35.000.
4.52.
Niet gesteld is dat dit giften zijn als bedoeld in artikel 4:67 aanhef en onder a, b of c BW en giften aan echtgenoten vallen buiten de reikwijdte van giften aan afstammelingen als bedoeld in artikel 4:67 aanhef en onder d BW. De gestelde giften aan [naam echtgenote erflater] moeten daarom worden aangemerkt als giften als bedoeld in artikel 4:67 BW aanhef en onder e. Dit betekent dat deze giften, indien en voor zover zij zouden komen vast te staan, slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien zij binnen vijf jaren voor het overlijden van erflater zijn geschied.
4.53.
Tussen de betaling van de koopsom voor de recreatiewoning te Hellevoetsluis op 28 maart 2012 en het overlijden van erflater op 19 juni 2017 zijn meer dan vijf jaren zijn verstreken.
4.54.
Zoals onder 4.28 is overwogen heeft gedaagde een op naam van [naam echtgenote erflater] gesteld aankoopbewijs d.d. 23 mei 2017 van de Mini Cooper met kenteken [kentekennummer] overgelegd, waarvan eiseres de echtheid niet heeft bestreden. In het licht hiervan lag het op de weg van eiseres concrete feiten te stellen waaruit volgt dat (de aankoopsom voor) deze auto door erflater is geschonken. Aan deze stelplicht heeft eiseres niet voldaan, zodat dit niet komt vast te staan.
4.55.
De onder 4.50 vermelde stelplicht brengt mee dat eiseres feiten dient te stellen waaruit volgt dat de door haar gestelde giften aan [naam echtgenote erflater] binnen vijf jaren voor het overlijden van erflater zijn gedaan. Ter zake de gestelde door erflater betaalde schulden van [naam echtgenote erflater] heeft eiseres niet aan die stelplicht voldaan, zodat niet komt vast te staan dat dit binnen vijf jaar voor het overlijden van erflater heeft plaatsgevonden.
4.56.
Het vorenstaande leidt er toe dat de gestelde giften van erflater aan [naam echtgenote erflater] niet bij de berekening van de legitieme portie van erflater in aanmerking zullen worden genomen.
de giften aan gedaagde
4.57.
Eiseres stelt dat de volgende giften van erflater aan gedaagde in aanmerking dienen te worden genomen:
 door erflater voor gedaagde betaalde behandelingen voor plastische chirurgie voor een bedrag van € 6.000;
 door erflater betaalde verbouwingen aan de woning van gedaagde te Brielle voor een bedrag van ten minste € 25.000;
4.58.
Gedaagde is afstammeling en legitimaris van erflater, zodat giften van erflater aan haar als giften als bedoeld in artikel 4:67 aanhef en onder d moeten worden aangemerkt en deze ongeacht de ouderdom van de gift bij de berekening van de legitieme portie van eiseres betrokken dienen te worden.
4.59.
Gedaagde erkent dat erflater in 2007 behandelingen voor plastische chirurgie voor haar betaald heeft en dat zij voor de verbouwing van haar woning een bedrag van € 10.000 van hem heeft ontvangen. Zij betwist echter dat deze betalingen als giften van erflater dienen te worden aangemerkt. Gedaagde voert daartoe aan dat zij de kosten van de plastische chirurgie aan erflater heeft terugbetaald door voor heel weinig per maand voor hem te werken in Spanje en dat het bedrag van € 10.000 een renteloze lening was die door haar is afbetaald met cashbetalingen en door soms iets voor erflater te doen tegen afstreping van een deel van de schuld.
4.60.
Gedaagde betwist niet dat de door haar ondergane plastische chirurgie € 6.000 heeft gekost, zodat dit door eiseres gestelde bedrag tussen partijen komt vast te staan. Concrete feiten waaruit volgt dat gedaagde voor de verbouwing van haar woning meer van erflater heeft ontvangen dan het door haar erkende bedrag van € 10.000 heeft eiseres niet gesteld, zodat dat niet kan worden vastgesteld.
4.61.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat erflater in 2007 een bedrag van € 6.000 voor gedaagde heeft voldaan en dat hij aan haar een renteloze lening van € 10.000 heeft verstrekt. Tenzij komt vast staan dat gedaagde deze bedragen aan erflater heeft terugbetaald, dienen dat als handelingen uit vrijgevigheid en daarom als giften van erflater aan gedaagde te worden aangemerkt.
4.62.
Op gedaagde rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van de door haar gestelde terugbetalingen aan erflater. Dat bewijs is echter pas relevant indien duidelijk is dat de waarde van de goederen van de nalatenschap vermeerderd met de onder 4.61 vermelde bedragen en verminderd met de schulden van de nalatenschap een positief saldo oplevert. Omdat dit nog niet duidelijk is, zal dat bewijs thans nog niet aan gedaagde worden opgedragen. Wel zal gedaagde zich bij vorenbedoelde akte dienen uit te laten over de bewijsmiddelen waarmee zij vorenbedoeld bewijs verwacht te leveren.
het verdere verloop van de procedure
4.63.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het als volgt nemen van vorenbedoelde akten.
Eerst zal eiseres bij akte zich – zoveel als mogelijk geadstrueerd met bescheiden – dienen uit te laten over:
 de omvang van de in aanmerking te nemen correctie op de onder 4.14 vermelde waarde van de aandelen in [naam onderneming 1] wegens het vrijvallen van de pensioenvoorziening;
 de door gedaagde aangevoerde schuld van erflater aan [naam echtgenote erflater] ad € 225.00 (zie r.o. 4.41)
 de omvang van het waarde drukkend effect dat het recht van vruchtgebruik van [naam echtgenote erflater] (zie r.o. 4.43);
Tevens zal eisers bij die akte bescheiden in het geding dienen te brengen die bewijs bieden voor haar stelling dat voor de waarde in het economisch verkeer bij de door haar genoemde waardes in de taxatierapporten van de onroerende zaken in Spanje dienen te worden opgeteld (zie r.o. 4.24).
Vervolgens zal gedaagde op een termijn van
vier wekenbij akte daarop kunnen reageren en zich – zoveel als mogelijk geadstrueerd met bescheiden – dienen uit te laten over:
 de stand van de vereffening;
 de omvang van de in aanmerking te nemen correctie op de onder 4.14 vermelde waarde van de aandelen in [naam onderneming 1] wegens het vrijvallen van de pensioenvoorziening;
 de stelling van eiseres dat de nalatenschap op grond van artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden een vordering op [naam echtgenote erflater] ter hoogte van de helft van de waarde van die onroerende zaken heeft omdat het gebruikelijk was dat erflater de volledige koopsom betaalde;
 de omvang van het waarde drukkend effect dat het recht van vruchtgebruik van [naam echtgenote erflater] (zie r.o. 4.43);
 de stand van zaken met betrekking tot de verwachte (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting;
 de tot nog toe gemaakte kosten van vereffening;
 de bewijsmiddelen waarover zij beschikt met betrekking tot de door haar gestelde terugbetalingen aan erflater (zie r.o. 4.59 – 4.62).
Tevens zal gedaagde bij die akte bescheiden in het geding dienen te brengen waaruit blijkt dat erflater samen een ander houder van de rekening bij de Ciaxa bank was (zie r.o. 4.31).
Eiseres zal vervolgens op een termijn van
vier wekenbij akte daarop kunnen reageren.
4.64.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
16 december 2020voor het nemen van akten als vermeld in r.o. 4.63;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 18 november 2020.
2515/2294

Voetnoten

1.productie 16 bij dagvaarding
2.productie 11 bij conclusie van antwoord en productie 41 van eisers
3.producties 6, 7 en 8 bij conclusie van antwoord
4.onderdeel van productie 1 bij conclusie van antwoord in het incident
5.producties 20 en 21 bij dagvaarding
6.productie 16 bij conclusie van antwoord
7.productie 42 van eiseres
8.productie 18 bij conclusie van antwoord
9.productie 20 bij conclusie van antwoord
10.productie 9 bij conclusie van antwoord
11.productie 22 bij conclusie van antwoord