ECLI:NL:RBROT:2020:10672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
10/711038-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een dertienjarige verdachte voor poging tot doodslag met meerdere messteken, verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een dertienjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 8 juli 2020 in Rotterdam, tijdens een confrontatie met het slachtoffer, meerdere keren met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat het gebruik van het mes niet proportioneel was in verhouding tot de dreiging van het slachtoffer. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte zelf de confrontatie was aangegaan en niet aannemelijk was dat hij in een hevige gemoedsbeweging handelde. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 111 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs. Daarnaast werd de ouders van de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die ernstig gewond was geraakt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/711038-20
Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2007,
ingeschreven in de basisregistratiepersonen op het adres [adres verdachte] ( [postcode verdachte] ) te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 15 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 111 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, onderwijs volgt bij School2Care of een andere vorm van onderwijs en indien dat nodig blijkt een behandeling volgt bij Fivoor (bijvoorbeeld FACT);
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De verdachte heeft zich niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer door zijn handelen zou intreden. Hij werd door het slachtoffer, die gedurende de hele confrontatie de agressor is geweest, met zijn hoofd naar de grond gericht vastgehouden en hij had alleen zijn linkerhand vrij. De verdachte is rechtshandig, zodat hij met links niet veel kracht heeft. Met deze hand heeft hij een slaande, zwaaiende beweging gemaakt met het mes. Hij kon niet zien in welke richting hij die beweging maakte en hij voelde niet dat hij gestoken had. Hij wilde het slachtoffer op afstand houden en hem niet doden. Ook blijkt uit de medische stukken niet hoe de verwonding in de buik van het slachtoffer is toegebracht, omdat daaruit niet blijkt of het om een steekwond of een snijwond gaat.
Mocht er gezien de gedragingen en de omstandigheden wel worden gesproken van een aanmerkelijke kans op het doden van het slachtoffer, dan heeft de verdachte deze kans niet bewust aanvaard omdat hij vanwege zijn ontwikkelings- en gedragsproblematiek onvoldoende mogelijkheden had om zijn gedrag tussentijds bij te sturen en andere keuzes te maken. Hij heeft de gevolgen van zijn handelen niet kunnen overzien.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 8 juli 2020 hebben de verdachte en het slachtoffer ruzie met elkaar en spreken af om de ruzie uit te spreken dan wel uit te vechten. De verdachte vertrouwt de situatie niet en neemt in zijn broeksband een keukenmes mee naar de confrontatie. Als de verdachte en het slachtoffer elkaar zien, rent het slachtoffer op de verdachte af en raken zij in gevecht. Op enig moment neemt het slachtoffer de verdachte vast in een zogenaamde headlock, waarbij hij zijn linkerarm om de nek van de verdachte geklemd houdt. De verdachte heeft verklaard hierop het mes te hebben gepakt en met het mes zwaaiende bewegingen te hebben gemaakt. Daarop zijn de verdachte en het slachtoffer uit elkaar gegaan. Kort daarna is het slachtoffer in elkaar gezakt en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar blijkt dat hij drie keer in zijn lichaam is geraakt, namelijk in zijn borstkas, in zijn linker bovenarm en in zijn buik. Bij de wond in de buik blijkt de lichaamsslagader te zijn geraakt en daaraan is een letsel van drie centimeter ontstaan. De forensisch arts heeft dit letsel als potentieel dodelijk omschreven.
Vast staat dat het de verdachte is geweest die de verwondingen aan het slachtoffer heeft toegebracht. De vraag die moet worden beantwoord is of hij hierbij (voorwaardelijk) opzet op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft gehad. Daarbij is onder meer van belang of de verdachte stekende dan wel zwaaiende bewegingen heeft gemaakt.
Door de verdediging is op dat punt aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt of de verwondingen bij het slachtoffer door snijdende of stekende bewegingen zijn toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat de verdachte de lichaamsslagader in de buik van het slachtoffer heeft geraakt en beschadigd, reeds volgt dat sprake is van een steekwond. De lichaamsslagader ligt in de buik en niet aan de oppervlakte, onder de buikwand. In geval van een snijwond, die doorgaans oppervlakkiger is, zou de lichaamsslagader niet zijn geraakt. Daaruit, in combinatie met de andere verwondingen van het slachtoffer, volgt dat de verdachte met het mes meerdere stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gemaakt..
De rechtbank acht gezien het voorgaande bewezen dat de verdachte met het mes in onder meer de buik van het slachtoffer heeft gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik – door de zich daar bevindende vitale organen – een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat het steken met een mes in de buik een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Dat daarvan ook in dit geval sprake is blijkt uit de verwondingen van het slachtoffer, die levensbedreigend waren. Mede gelet ook op de omstandigheden, waaruit naar voren komt dat de verdachte min of meer ongecontroleerd meermalen met het mes richting het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken, kunnen de door hem tegen het slachtoffer gerichte handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood. Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte willen en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden en dat bij hem dus sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De gelukkige omstandigheid dat het slachtoffer het heeft overleefd, is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank volgt in dit verband niet de conclusie die de verdediging heeft getrokken op basis van de bevindingen van de psycholoog betreffende de (beperkte) mogelijkheden van de verdachte om zichzelf - in zijn gedrag - bij te sturen. Het gegeven dat de psycholoog concludeert dat het de verdachte ontbreekt aan voldoende adequate oplossings- en coping strategieën ziet vooral op het feit dat de verdachte - voorafgaand aan de confrontatie - er voor kiest een mes mee te nemen. De rechtbank vindt onvoldoende basis in de bevindingen van de psycholoog om te kunnen concluderen dat de verdachte ten tijde van de confrontatie zijn gedrag in het geheel niet kon bijsturen en zich geenszins bewust kon zijn van de risico’s van het gebruik van het mes.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 08 juli 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, (telkens met kracht) met een mes
heeft gestoken in de buik en de borst en de schouder van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
5.1.
Strafbaarheid van het feit
Standpunt van de verdediging
De verdachte komt een beroep op noodweer toe omdat er sprake was van een noodweersituatie waarin hij door het slachtoffer, die een jaar ouder en fysiek sterker was, ogenblikkelijk en wederrechtelijk werd aangevallen. De verdachte heeft zich tegen deze wederrechtelijke aanranding geweerd omdat hij hier niet anders aan kon ontsnappen dan door het mes te gebruiken. Het mes dat de verdachte mee naar buiten heeft genomen, heeft hij pas tevoorschijn gehaald toen het slachtoffer op hem afstormde, hem in een headlock vasthield en hij geen andere uitweg meer zag. Het zwaaien met het mes was proportioneel omdat het slachtoffer ouder en sterker was en de verdachte het mes enkel heeft gebruikt om hem af te schrikken en niet om daadwerkelijk te steken.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of het lijf van iemand anders, eerbaarheid of goed. Het is aan de rechtbank om te beoordelen of het door de verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond op het moment dat het slachtoffer hem in een zogeheten headlock vast hield. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op dat moment aan de situatie kon of moest onttrekken.
De reactie van de verdachte is alleen niet proportioneel geweest. Het slachtoffer heeft weliswaar zelf de confrontatie opgezocht door de verdachte vast te houden, maar de verdachte ging te ver door hem met een mes meerdere malen te steken. Op het moment dat het slachtoffer hem vasthield, bracht hij de verdachte geen (verder) letsel toe. In een dergelijke situatie is het gebruik van een mes geen passend middel. Bovendien had de verdachte naar eigen zeggen nog een van zijn armen vrij waarmee hij had kunnen slaan of op een andere manier had kunnen proberen zich los te worstelen.
Het door de verdachte gebruikte geweld stond naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding tot het voor hem te duchten gevaar en het beroep op noodweer wordt verworpen.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
5.2.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De verdachte komt een beroep op noodweerexces toe omdat hij in de noodweersituatie vanuit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld en in dat handelen de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreven. De hevige gemoedsbeweging bestond uit de angst en paniek die de verdachte voelde toe hij door het slachtoffer werd aangevallen.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals hierboven is overwogen, was er op het moment dat het slachtoffer de verdachte in een headlock vast hield sprake van een noodweersituatie waartegen de verdachte zichzelf mocht verdedigen. De rechtbank heeft hierbij geoordeeld dat hij in deze verdediging te ver is gegaan om een geslaagd beroep op noodweer te kunnen doen. De rechtbank staat om nu voor de vraag of de verdachte wel een beroep op noodweerexces toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de wederrechtelijke aanranding werd veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan door met hem af te spreken om hun ruzie uit te vechten. Op het moment dat hij in dit gevecht in een verliezende positie terecht kwam, namelijk de headlock, werd hij bang. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt echter onvoldoende dat er op dat moment sprake was van een zodanige hevige gemoedsbeweging had dat hem een beroep op noodweerexces toekomt. Dat de verdachte zichtbaar bang is op het filmpje in het dossier, is niet verwonderlijk gezien het feit dat hij op dat moment degene was die met het mes werd bedreigd. Dat de verdachte vanaf het begin van de confrontatie tussen hem en het slachtoffer bang was blijkt niet uit het dossier. De verdachte komt hiermee geen beroep op noodweerexces toe en het verweer slaagt niet.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6..Motivering van de straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op dertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte en het slachtoffer hadden ruzie en met elkaar afgesproken. Toen het slachtoffer op de verdachte af kwam rennen en hem in een zogenaamde headlock vast had, heeft de verdachte hem meerdere keren gestoken. Dit handelen heeft erin geresulteerd dat het slachtoffer letsel in zijn borstkas, buik en bovenarm/schouder heeft opgelopen. De arts van het slachtoffer heeft het letsel in de buik van het slachtoffer als dodelijk omschreven en dat het niet erger is afgelopen is een kwestie van geluk geweest voor het slachtoffer.
Door zijn handelen heeft de verdachte een forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het moet voor hem een schokkende ervaring zijn geweest dat hij van zo dichtbij door de verdachte, die destijds een goede vriend van hem was, is gestoken. Daarnaast heeft de verdachte door het dragen van een mes en deze zelfs te gebruiken, het gevoel van veiligheid in de samenleving aangetast, zeker nu er in de afgelopen jaren een stijgend aantal incidenten met messen heeft plaatsgevonden de regio Rotterdam.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.3.2.
Rapportages
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 oktober 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De Raad vindt het zorgelijk dat de verdachte op jonge leeftijd verdacht wordt van een ernstig feit. Daarnaast bestaan er zorgen over in hoeverre de verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt, of kan nemen, voor zijn antisociale gedrag. Sinds zijn start op het VMBO zijn er zorgen over zijn gebrekkige schoolgang, schoolmotivatie en zijn vrije tijd besteding (social mediagebruik). De verdachte is een gesloten jongen aan het begin van zijn puberteit, die zich moeizaam over zijn emoties uit. De coronamaatregelen en de online lessen geven hem weinig houvast door het ontbreken van structuur en begeleiding. Zijn ouders geven aan al enige tijd weinig grip op hem te hebben en dat zij zich zorgen maken over zijn schoolgang. Moeder heeft adequaat samengewerkt met school om de schoolproblemen aan te pakken.
De Raad acht de kans op herhaling van strafbaar gedrag aanwezig wanneer de geconstateerde oppositionele-opstandige gedragsstoornis in combinatie met een stagnerende sociaal emotionele ontwikkeling onvoldoende wordt behandeld. De geringe mate waarin de verdachte in staat is te reflecteren op eigen gedrag, de geringe mate waarin hij hulp vraagt en de geringe mate waarin hij vaardigheden inzet in moeilijke situaties is zorgelijk. De verdachte beschikt wel over zeer betrokken ouders die tijdig hulp vragen en een netwerk dat er alles aan wil doen om hem te ondersteunen. Mede omdat de verdachte nog jong is heeft een behandeling daarmee een goede kans van slagen.
De Raad is van mening dat een gedragsinterventie als leerstraf passend voor de verdachte is. Op deze manier kan de verdachte de consequenties van zijn delict ondervinden, kan hij leren om moeilijke situaties in te schatten en kan hij weerbaarder worden voor groepsdruk of beïnvloeding vanuit sociale media. De leerstraf So-Cool regulier is passend om bij de verdachte sociale competenties te versterken, oorzaak-gevolg relaties te leren inschatten en de morele oordeelsvorming te versterken.
Verplicht toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering is noodzakelijk, met daarbij verscherpt toezicht, zodat de verdachte afstand blijft houden van het slachtoffer, zijn social mediagebruik beperkt blijft en hij zich niet (doelloos) op straat ophoudt. Momenteel loopt hij onder dezelfde voorwaarden in zijn schorsingsperiode en dit verloopt goed. De Raad acht om die reden elektronische controle niet noodzakelijk. Toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering dient gericht te zijn op de geconstateerde onderliggende gedragsproblematiek en de problemen op school. Gespecialiseerde hulpverlening en behandeling dient te worden ingezet gericht op de oppositionele opstandige gedragsproblematiek van de verdachte en de zorgen die daardoor ontstaan tijdens zijn schoolopleiding. Voor de behandeling van de geconstateerde gedragsstoornis wordt een aanmelding bij een F-ACT-team geadviseerd. Ingeschat wordt dat er door middel van een dergelijke behandeling aandacht kan zijn voor het stimuleren van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte en het verbeteren van de opvoedsituatie. Op deze wijze kan toezicht worden gehouden op de verdachte en zijn opgroei- en opvoedomgeving en kan er gewerkt worden aan het positief voortzetten van de schoolgang, een positieve en structurele invulling van zijn vrijetijd en het versterken van zijn vaardigheden. Het zich moeten houden aan een avondklok wordt ook nodig geacht. In samenspraak met de onderzoeker van het NIFP is daarbij de voorkeur voor de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering in verband met de cognitieve capaciteiten van de verdachte.
De Raad adviseert een (deels) voorwaardelijke detentiestraf op te leggen onder de hiervoor omschreven bijzondere voorwaarden.
De Raad adviseert daarnaast een taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie So-Cool Regulier.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 oktober 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Recidive risico
Met behulp van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) is de kans op het plegen van een nieuw strafbaar feit bepaald. Hieruit komt naar voren dat het algemeen recidiverisico laag mag worden geacht. Het dynamisch risicoprofiel wordt laag ingeschat. Er worden vooral beschermende factoren gezien binnen de domeinen gezin, relaties en attitude en risicofactoren worden vooral gezien binnen de domeinen school en agressie. Dit komt overeen met de inschatting van de jeugdreclasseerder.
De uitkomsten sluiten grotendeels aan bij het beeld dat over de verdachte en zijn omgeving in het onderzoek naar voren is gekomen. In tegenstelling tot wat het instrument aangeeft, ziet JBRR wel risicofactoren op het domein vaardigheden en vrije tijd, die nog nader onderzocht moeten worden. Ook heeft de JBRR zorgen die vallen onder het domein geestelijke gezondheid. Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van de schadekansen voor het traject en de jeugdige zelf, waarin de (psycho-)seksuele ontwikkeling van de jeugdige is meegenomen. Hieruit komt naar voren dat er schadekansen worden gezien. Als de verdachte nu geen positieve draai geeft aan zijn toekomst, dan maakt JBRR zich zorgen over zijn gemoedstoestand en daarmee zijn contacten met antisociale vrienden en mogelijk nieuwe strafbare feiten als gevolg.
Strafadvies
Voor wat de strafrechtelijke afdoening betreft wordt een deels voorwaardelijke detentie en continuering van de reclasseringsbegeleiding geadviseerd, waarbij een van de voorwaarden is het volgen van behandeling zo lang als de reclassering dat nodig acht (bij een F-ACT team). Daarnaast wordt een leerstraf in de vorm van deelname aan So-Cool passend geacht.
Ter zitting heeft mevrouw [naam persoon 1] van de JBRR aanvullend onder meer verklaard dat haar advies is als bijzondere voorwaarden op te leggen het volgen van onderwijs bij School2Care of ander passend onderwijs en het volgen van een behandeling indien de jeugdreclassering dat nodig acht. Zij staat achter het advies van de Raad om een avondklok op te leggen.
Gezondheidszorgpsycholoog [naam persoon 2]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 september 2020. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Toerekenbaarheid
Er is naar de mening van de rapporteur sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een stagnerende sociaal-emotionele ontwikkeling en van een oppositionele-opstandige gedragsstoornis. Er worden bij de verdachte sociaal-emotionele tekorten gesignaleerd, zoals het onvoldoende in staat zijn om te reflecteren op het eigen gedrag, om emoties op een adequate wijze te reguleren en om sociaal vaardig te zijn. De gewetensontwikkeling maakt een onrijpe indruk en in de thuissituatie hebben de ouders van de verdachte onvoldoende een antwoord op zijn zelfbepalende gedrag (dat voornamelijk met betrekking tot school tot uitdrukking lijkt te komen).
Ingeschat wordt dat de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van invloed is geweest op het gedrag van de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Ten eerste wordt ingeschat dat de verdachte voorafgaand aan de hele situatie te weinig vaardigheden tot zijn beschikking had om de ruzie op een andere manier dan met een confrontatie te beslechten. Het ontbreekt de verdachte aan voldoende adequate oplossings- en coping strategieën. De verdachte heeft niet om hulp gevraagd en zag de confrontatie aangaan als enige oplossing. Ook schoot de emotieregulatie van de verdachte tekort. Hij voelde zich onder druk gezet en angst, als gevolg waarvan hij zijn gedrag voorafgaand aan de confrontatie als ook ten tijde van de confrontatie onvoldoende bij heeft kunnen sturen. Ook werd de verdachte niet geremd door een adequaat functionerend geweten. Ten tijde van het ten laste gelegde voelde de verdachte naast angst ook een zekere mate van paniek omdat hij zich niet uit de greep van het slachtoffer kon bevrijden. Er wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Risico- en protectieve factoren
Een weging van de risico- en protectieve factoren leidt tot een matig risico op gewelddadige recidive, waarbij vooral de problematiek van de verdachte (gedragsproblemen en emotieregulatie problemen) en het sinds een jaar bestaande patroon van zelfbepalend gedrag als zorgelijk wordt ervaren. In de thuissituatie worden sinds de overgang naar het voortgezet onderwijs problemen met het gedrag van de verdachte ervaren. Zijn ouders hebben geen antwoord op zijn gedrag en staan open voor hulpverlening hierbij.
Als beschermende factoren komen voornamelijk de band die de verdachte ervaart met zijn gezin en zijn netwerk naar voren.
Er is nog geen hulp ingezet op de bovenstaande factoren en de risicotaxatie biedt aanknopingspunten om het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst te verlagen, voornamelijk betreffende het optimaliseren van de opvoedsituatie, het versterken van zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en het motiveren voor school.
Interventie advies
Voor wat de strafrechtelijke afdoening betreft wordt een deels voorwaardelijke detentie en continuering van de reclasseringsbegeleiding geadviseerd. Er wordt geadviseerd het volgen van een behandeling (bij een F-ACT team) in de bijzondere voorwaarden op te nemen. Daarnaast wordt een leerstraf in de vorm van deelname aan “So Cool” passend geacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusie van de psycholoog wordt gedragen door de bevindingen. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde feit, acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortelijke zaken worden opgelegd.
Nu de jeugdreclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de bijzondere voorwaarden een avondklok te verbinden. Nu het de bedoeling is dat de verdachte onderwijs gaat volgen bij School2Care en in het kader daarvan nadere begeleiding krijgt, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de geadviseerde leerstraf. Mede ook gezien de mogelijkheid van een behandeling kan het opleggen van een leerstraf het risico met zich brengen dat de verdachte wordt overvraagd.
Afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7..Vordering van de benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich namens [naam slachtoffer] in het geding gevoegd.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.155,69 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft meegedeeld dat de ouders van de verdachte die ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, tot het betalen van een schadevergoeding kunnen worden veroordeeld.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de mantelzorg van een vergoeding moet worden uitgesloten, omdat daarvoor een vergoeding bij de gemeente kan worden aangevraagd. Daarnaast meent de verdediging dat de gevorderde bedragen voor mantelzorg fors zijn, omdat er ook zonder wat er is gebeurd voor de minderjarige moest worden gezorgd.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er in de vordering onvoldoende rekening is gehouden met de eigen schuld van de benadeelde en zijn eigen verklaring bij de rechter-commissaris waar hij verklaard heeft dat het goed met hem gaat.
7.3.
Beoordeling door de rechtbank
Het materiële deel van de vordering
Vast is komen te staan dat door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadepost ‘mantelzorg’ door de verdediging genoegzaam is onderbouwd en zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, toewijzen.
De overige gevorderde schadeposten zijn door de verdediging niet weersproken en de rechtbank zal die posten dan ook toewijzen.
Het immateriële deel van de vordering
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het slachtoffer is ernstig gewond geraakt en heeft daarvoor enige tijd op de intensive care gelegen. Aan de toegebrachte verwonding en de operatie die noodzakelijk was om zijn leven te redden heeft het slachtoffer een groot, ontsierend litteken overgehouden dat hij de rest van zijn leven met zich mee zal moeten dragen. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De ouders van de verdachte moeten de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 11.155,69. Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouders van een minderjarige die ten tijde van het tenlastegelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal geen schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 111 (honderdelf) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot 60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen bij School2Care of een soortgelijke opleiding;
  • zich indien de jeugdreclassering dat nodig acht laat behandelen door Fivoor (bijvoorbeeld F-ACT) of een soortgelijke instelling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de ouders van de verdachte, [naam persoon 3] en [naam persoon 4] , om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 11.155,69 (zegge: elfduizend honderdvijfenvijftig euro en negenenzestig eurocent),bestaande uit € 1.155,69 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de ouders van de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en F. Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 juli 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens met kracht) met een mes
heeft gestoken in de buik en/of de borst en/of de schouder, althans in het
lichaam van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;