ECLI:NL:RBROT:2020:1067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
10/003811-19 vordering TUL: 10/048779-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mishandeling en vernieling met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van twee personen en de vernieling van een bril. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2018 in Rotterdam de aangevers heeft mishandeld door hen te slaan. De verdachte heeft bekend deze handelingen te hebben verricht, maar heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door de aangevers, waardoor zijn verdediging geoorloofd was. Dit leidde tot de conclusie dat de mishandeling niet strafbaar was, en de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit. Voor de vernieling van de bril is de verdachte wel schuldig bevonden en kreeg hij een geldboete van €250,00 opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ernst van het bewezen feit niet voldoende was om deze vordering toe te wijzen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de betrokken rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de relevante feiten en omstandigheden in acht hebben genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/003811-19
Parketnummer vordering TUL: 10/048779-18
Datum uitspraak: 31 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis;
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 10/048779-18, groot twee weken, omgezet in een werkstraf van 60 uren, met afwijzing van het overig gevorderde.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1
De verdachte heeft bekend aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] tegen het hoofd en/of het lichaam te hebben geslagen. Vanwege de bekennende verklaring van de verdachte zal dit feit zonder verdere motivering bewezen worden verklaard. Of de verdachte deze handelingen mocht begaan gezien de situatie waarin hij verkeerde op dat moment, komt bij de behandeling van de strafbaarheid van het feit aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende steun biedt voor de lezing van de officier van justitie waarin de verdachte na de beëindiging van het eerdere gevecht aangever [naam aangever 1] achterna is gegaan en vervolgens achterop het hoofd heeft geslagen. Aangever [naam aangever 1] verklaart hierover bij de politie dat hij, nadat hij was weggelopen, door verdachte van achteren is benaderd en dat hij op zijn achterhoofd is geslagen, waardoor hij knock-out ging. Bij de rechter-commissaris verklaart hij echter dat hij samen met mede-aangever [naam aangever 2] verdachte heeft aangevallen en dat hij knock-out ging nadat hij door verdachte vanaf de voorzijde in zijn gezicht is geslagen. Dat aangever [naam aangever 1] hier wisselend over verklaart, maakt dat de klap achterop het hoofd niet wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 juli 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die
- [naam slachtoffer 1] op/tegen het hoofd te slaan/stompen en
- [naam slachtoffer 2] op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen;
2.
hij op 3 juli 2018 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een bril,
diegeheel of ten dele aan een ander, te
weten aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.mishandeling, meermalen gepleegd

2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielingen, beschadigen en onbruikbaar maken
5.1.
Strafbaarheid van feit 1 - noodweerverweer
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat hij degene is geweest die de confrontatie met de aangevers heeft opgezocht. Er was misschien aanvankelijk sprake van een vechtpartij waarin de verdachte zich mocht verdedigen, maar toen deze vechtpartij voorbij was en de verdachte aangever [naam aangever 1] achterna ging en hem op het achterhoofd sloeg, was dat niet meer het geval.
Standpunt van de verdediging
De verdachte komt een beroep op noodweer toe omdat hij zich mocht verdedigen tegen de aanvallen van de beide aangevers. In het dossier bevindt zich geen bewijs voor de stelling van de officier van justitie dat de verdachte aangever [naam aangever 1] van achteren is aangevallen nadat de vechtpartij voorbij was.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de verdachte komt een beroep op noodweer toe indien er sprake was van een situatie waarin hij werd aangevallen, verdediging noodzakelijk was en de mate van verdediging passend was. Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken, blijkt dat de verdachte de bril van [naam aangever 1] kapot had gemaakt waarna [naam aangever 1] en [naam aangever 2] de verdachte hebben aangevallen en waarbij [naam aangever 2] de verdachte een kopstoot gaf. De verdachte heeft zich vervolgens verdedigd door [naam aangever 1] en [naam aangever 2] te slaan en/of te stompen. Hieruit volgt dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen en dat verdediging geoorloofd was. De wijze waarop hij dat heeft gedaan was passend. Hij doet dan ook terecht een beroep op noodweer.
Zoals hiervoor onder 4 is overwogen, is acht de rechtbank anders dan de officier van justitie niet bewezen dat het slachtoffer afloop van de eerste vechtpartij op het achterhoofd is geslagen.
Conclusie
Er is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 1 uitsluit. Het bewezen verklaarde feit is niet strafbaar.
5.2.
Strafbaarheid van feit 2
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 2 uitsluiten. Feit 2 is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van feit 2 uitsluit. De verdachte is dus daarvoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een bril, welke hij doormidden heeft gebroken toen hij daartoe naar eigen zeggen werd uitgedaagd. Als gevolg daarvan heeft de aangever schade geleden. De verdachte heeft door op deze wijze te handelen geen respect getoond voor het eigendom van iemand anders en dat rekent de rechtbank hem aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Over de verdachte zijn twee rapportages opgemaakt. Een rapportage door een psycholoog d.d. 12 maart 2019 en een rapportage door de reclassering d.d. 13 maart 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten. Uit deze rapportages volgt dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is. Er wordt geadviseerd een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden. Nu de verdachte voor een belangrijk deel van de ten laste gelegde feiten wordt ontslagen van rechtsvervolging en er alleen een straf volgt voor de vernieling van de bril, ziet de rechtbank echter af van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De rapporten en de geadviseerde voorwaarden zullen dan ook verder niet worden besproken in het vonnis.
Straf
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen, waarbij rekening is gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft verder gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging (10/048779-18)

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 15 mei 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal in vereniging veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 29 mei 2018.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging tot een hoogte van twee weken gevangenisstraf toe te wijzen en deze straf om te zetten in een werkstraf van 60 uren. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering voor het overige af te wijzen.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de oproep van de vordering niet juist is betekend.
8.4.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de oproep van de vordering tot tenuitvoerlegging op de juiste wijze is betekend en verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vordering.
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank ziet hier echter geen aanleiding toe gelet op de geringe ernst van het bewezenverklaarde feit 2 en voorts omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de voorwaardelijke straf in stand blijft. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 1 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
vijf (5) dagenhechtenis;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 mei 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A. Boer en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die
- [naam slachtoffer 1] op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
- [naam slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen;
2. hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een bril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te
weten aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.