ECLI:NL:RBROT:2020:1066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
10/260609-19 TUL: 09/808468-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie op de openbare weg onder bedenkelijke omstandigheden

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De verdachte was zes dagen na een gevangenisstraf van twaalf maanden voor onder meer vuurwapenbezit opnieuw in de problemen gekomen. Hij werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie op de openbare weg. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van dertien maanden, met aftrek van het voorarrest, en een wijziging van de bijzondere voorwaarden van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat de verdachte niet voldeed aan de vereisten voor het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van het wapen en dat hij beschikkingsmacht had over het vuurwapen. De verdachte had het wapen in zijn tas gestopt en had het zelfs in zijn broek gestopt toen hij door de politie werd aangehouden. De rechtbank concludeerde dat het bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van dertien maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank vond het zorgelijk dat de verdachte zo snel na zijn vorige veroordeling opnieuw in de fout was gegaan. Daarnaast werd de proeftijd van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar verlengd, en de verdachte werd verplicht zich binnen drie dagen na zijn vrijlating bij de reclassering te melden. De rechtbank benadrukte de noodzaak van reclasseringstoezicht om de kans op recidive te verminderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/260609-19
Parketnummer TUL: 09/808468-18
Datum uitspraak: 17 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/808468-18, een verlenging van de proeftijd en een wijziging van de bijzondere voorwaarde, inhoudende dat de verdachte zich moet melden bij de reclassering binnen drie dagen nadat hij zijn straf in de onderhavige zaak heeft uitgezeten.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet is voldaan aan de vereisten van het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte heeft het wapen zo kortstondig bij zich gehad, dat van een beschikkingsmacht geen sprake is geweest. Daarnaast was er voor de verdachte geen machtsuitoefening mogelijk omdat er geen sprake was van een zekere handelingsbevoegdheid. Hij verkeerde bovendien niet in de gelegenheid om het wapen naar de politie te brengen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende. Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en munitie in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie is vereist dat er, naast de aanwezigheid van het wapen en de munitie, een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte is omtrent de aanwezigheid daarvan.
De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen in zijn scooter vond, aan de cilinder van het wapen heeft gedraaid en heeft gezien dat er één kogel in het wapen zat. Vervolgens heeft hij het wapen in zijn tas gestopt en heeft die tas met wapen meegenomen de openbare weg op. Toen de verdachte door de politie werd aangehouden, heeft hij in de worsteling die volgde het wapen uit zijn tas gehaald en in zijn broek gestopt. Hiernaast heeft hij verklaard dat hij met het wapen op videobeelden op zijn telefoon is te zien.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en dat hij daarover - gezien alles wat hij met het wapen heeft gedaan - beschikkingsmacht had. Bewezen is dat de verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
(omgebouwde) revolver, van het merk/type Bbm Olympic 38, kaliber .22lr en/of
(daarbij behorend) één kogelpatroon van het kaliber .22lr
voorhanden heeft gehad
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft onder bedenkelijke omstandigheden op de openbare weg een schietklaar vuurwapen voorhanden gehad. De ervaring leert dat vuurwapenbezit meer dan eens leidt tot het gebruik daarvan. Daarbij kunnen slachtoffers vallen, ook slachtoffers die nietsvermoedend met vuurwapengeweld worden geconfronteerd. Dit geldt nog meer wanneer iemand een vuurwapen op de openbare weg bij zich heeft. Bovendien kunnen mensen zich onveilig voelen op straat door de wetenschap dat anderen een vuurwapen onder handbereik kunnen hebben. Dat ook de verdachte zelf deze gevoelens van onveiligheid ervaart, heeft hij bij de politie verklaard. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hier zelf ook aan heeft bijgedragen. Verder vindt de rechtbank het in hoge mate strafverzwarend dat de verdachte welgeteld zes dagen op vrije voeten was na een detentie van 12 maanden in verband met een veroordeling voor onder meer vuurwapenbezit. Deze veroordeling en de hierop volgende detentie heeft op de verdachte dus geen enkele indruk gemaakt en ook het voorwaardelijke deel van deze straf heeft hem er niet van kunnen weerhouden om wederom - en nagenoeg direct na zijn vrijlating - de fout in te gaan. De rechtbank vindt het bovendien zorgelijk dat de verdachte blijkbaar in dusdanige kringen verkeert dat hij binnen een zeer korte termijn van zes dagen wederom de beschikking kan hebben over een vuurwapen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte recent is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Rapportage
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 mei 2019. Dit rapport houdt - voor zover van belang - onder meer het volgende in.
De verdachte heeft een instabiel sociaal netwerk en weinig steunbronnen. Hij is een jonge man afkomstig uit een zorgelijk opvoedingsklimaat, wat mogelijk heeft geleid tot een ontoereikendheid probleemoplossend vermogen en gebrekkige sociale vaardigheden. De verdachte heeft geen stabiele huisvesting.
Het ontbreken van een helder toekomstperspectief en een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt vormt een risico ten aanzien van recidive. Deelname aan een ambulante behandeling en toeleiding naar een begeleid wonen traject zijn geïndiceerd. Betrokkene is momenteel onvoldoende gemotiveerd voor een behandeling gericht op zijn agressieproblematiek. Hij heeft met name praktische hulpvragen en weinig vertrouwen in een behandeltraject, mede vanwege zijn eerdere ervaringen in de hulpverlening. Het is positief te noemen dat er geen sprake is van schuldenproblematiek en dat betrokkene open staat voor deelname aan interventies gericht op gedragsverandering.
De verdachte is bereid om deel te nemen aan een training gericht op het vergroten van zijn sociale- en cognitieve vaardigheden. Mogelijk kan hij starten met bovengenoemde training en via het PMO worden toegeleid naar een instelling voor begeleid wonen. In een later stadium en ten aanzien van verdere fasering kan worden onderzocht wat de haalbaarheid is van een behandeltraject.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en rekening gehouden met de strafverzwarende omstandigheden zoals deze bij de strafmotivering zijn vermeld. Aangezien de verdachte zeer snel na een langdurige gevangenisstraf is gerecidiveerd, ziet dat de rechtbank geen enkele aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte heeft met zijn gedrag immers duidelijk te kennen gegeven niets geleerd te hebben van zijn vorige veroordeling en trekt zich kennelijk niets aan van een dreiging van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging (09/808468-18)

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 20 maart 2018 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag is de verdachte ter zake van onder meer wapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 4 april 2019.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en de proeftijd met één jaar te verlengen. Ook heeft de officier van justitie een wijziging van de bijzondere voorwaarden gevorderd, namelijk dat de verdachte zich bij de reclassering moet melden binnen drie dagen na zijn vrijlating.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De verdachte heeft echter in de korte tijd dat hij op vrije voeten was nog niet de gelegenheid gehad contact te hebben met de Reclassering over de uitvoering van de bijzondere voorwaarden, hetgeen wel wenselijk is. In het belang van de verdachte en het belang van de maatschappij dat eruit bestaat dat de kans op recidive wordt verminderd, acht de rechtbank het aangewezen dat de verdachte na afloop van zijn detentie (nogmaals) de kans krijgt te starten het reclasseringstoezicht. Daarom zal de rechtbank de proeftijd verlengen en de door de officier van justitie gevraagde wijziging van de bijzondere voorwaarde ‘meldplicht’ doorvoeren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van dertien (13) maanden,
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 20 maart 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 20 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één (1) jaar;
wijzigt de voorwaarde verbonden aan het bij vonnis van 20 maart 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijk gedeelte, groot twee (2) maanden, voor zover deze voorwaarde ziet op de meldplicht bij reclassering Nederland, zodat deze komt te luiden als volgt:
- de veroordeelde meldt zich binnen drie dagen bij Reclassering Nederland en blijft zich op door de reclassering te bepalen tijdstippen melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. A. Boer en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
(omgebouwde) revolver, van het merk/type Bbm Olympic 38, kaliber .22lr en/of
(daarbij behorend) één kogelpatroon van het kaliber .22lr
voorhanden heeft gehad