In deze zaak heeft verzoekster op 5 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b Fw, waarin zij vraagt om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 6 november 2020 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de gevolmachtigde van verzoekster en de gevolmachtigde van de verweerster, Stichting Maasdelta Groep. Verzoekster vraagt om een verbod voor verweerster om het ontruimingsvonnis van 6 december 2019 ten uitvoer te leggen, totdat er een beslissing is genomen op haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verweerster heeft het verzoek afgewezen en stelt dat verzoekster misbruik maakt van haar bevoegdheid. Verweerster wijst erop dat er al een voorlopige voorziening was getroffen die op 17 september 2020 is geëindigd, en dat verzoekster geen inspanningen heeft geleverd voor een effectieve schuldsaneringsregeling. Daarnaast stelt verweerster dat verzoekster in strijd met de goede trouw heeft gehandeld door inkomsten uit prostitutie te verbergen voor haar schuldeisers.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld als een verzoek op basis van artikel 287, vierde lid, Fw, en heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisende situatie. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoekster om in haar woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis uit te voeren. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. De beslissing is op 13 november 2020 gegeven door rechter M. Aukema, in aanwezigheid van griffier K. de Ridder.