ECLI:NL:RBROT:2020:10537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
10/662030-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en schuldheling van een elektrische fiets

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van hennepteelt en schuldheling van een elektrische fiets. De verdachte was betrokken bij een hennepkwekerij waar op 2 februari 2018 539 hennepplanten werden aangetroffen. De verdachte had bekend dat hij werkzaamheden had verricht in de kwekerij, zoals het geven van water en voeding aan de planten, en het vervangen van lampen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn actieve rol en samenwerking met anderen, als medepleger kon worden aangemerkt. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger kon worden beschouwd, maar de rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van schuldheling van een elektrische fiets, die op 1 februari 2018 als gestolen was aangemeld. De verdachte had de fiets gekocht van een onbekende man zonder voldoende onderzoek te doen naar de herkomst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had moeten vermoeden dat de fiets door misdrijf was verkregen, en dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld. De rechtbank verklaarde beide tenlastegelegde feiten bewezen en legde een taakstraf op van 120 uren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze niet aan de verdachte was ten laste gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/662030-18
Datum uitspraak: 18 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest;

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger van het telen van hennepplanten kan worden aangemerkt, aangezien de door de verdachte verrichte werkzaamheden niet meer dan medeplichtigheid kunnen opleveren.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 2 februari 2018 in het pand aan de [adres delict] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 539 hennepplanten. De verdachte heeft bekend dat hij werkzaam is geweest in deze hennepkwekerij. Hij heeft de hennepkwekerij onderhouden door de planten zeer regelmatig water en voeding te geven en heeft geholpen bij het opbouwen van de hennepkwekerij. Daarnaast heeft hij naar eigen zeggen een keer de lampen in de hennepkwekerij vervangen, nieuwe hennepstekken opgehaald en deze vervolgens geplant. De verdachte is, eveneens volgens zijn eigen verklaring, voor deze werkzaamheden 4 keer betaald door de medeverdachte [naam medeverdachte] – eigenaar van de woning – voor in totaal een bedrag van € 9.000,00.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of hier sprake is van medeplegen. Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan rekening gehouden worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De hiervoor omschreven werkzaamheden die de verdachte heeft verricht voor de hennepkwekerij zijn geen handelingen die het telen van de planten slechts ondersteunen of faciliteren, maar deze handelingen kunnen worden gezien als een onontbeerlijke schakel in het geheel van noodzakelijke handelingen voor de teelt van de hennepplanten. Zo is het water en voeding geven aan de hennepplanten een concrete uitvoeringshandeling in het kader van het telen van die planten. Gelet op de aard en frequentie van de door de verdachte verrichte uitvoeringshandelingen, in onderlinge samenhang bezien en het feit dat de verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte en ten minste twee andere onbekend gebleven personen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen aan het telen van de hennepplanten.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Bewezen is dat de verdachte het primair onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde schuldheling van een elektrische fiets. De verdachte heeft een aannemelijk verhaal over de aanschaf van de fiets. Hij heeft voldoende onderzoek gedaan naar de herkomst van de fiets en daarnaast is het niet zijn schuld dat de politie geen onderzoek heeft gedaan naar de verkoper van de fiets.
4.2.2.
Beoordeling
Op 1 februari 2018 is aangifte gedaan van diefstal van een elektrische fiets. Op 2 februari 2018 is door de verbalisanten waargenomen dat de verdachte een fiets in zijn bestelauto laadde. Deze bestelauto is– in verband met het vermoeden van een ander strafbaar feit – later op de dag in beslag genomen. Op 4 februari 2018 is de bestelauto onderzocht en is er een elektrische fiets zonder slot aangetroffen in de bagageruimte. Gelet op het framenummer van deze fiets is dit de fiets waarvan op 1 februari 2018 aangifte van diefstal is gedaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij de elektrische fiets voor een bedrag van € 400,- heeft gekocht van een onbekende man die hij een paar dagen eerder had ontmoet in een café. De verdachte heeft aan de man gevraagd hoe hij kon zien dat de fiets niet was gestolen. Volgens de man kwam de fiets van een vriend die bij een fietsenzaak werkt en kon de verdachte aan de chip op de fiets zien dat deze niet was gestolen. De verdachte is niet nagegaan of deze stellingen van de verkoper inderdaad klopten. De verdachte heeft de fiets vervolgens niettemin gekocht en tegen de verkoper gezegd dat hij de politie naar hem zou doorverwijzen als hij door de aankoop van de fiets in de problemen zou komen. Ter zitting heeft de verdachte nog verklaard dat hij het slot met sleutel op een later moment van de verkoper zou ontvangen.
Blijkens de aangifte was de elektrische fiets circa 2 jaar oud en bedroeg de nieuwwaarde € 2.699,00. De eigenaar had de fiets op slot gezet. De vraagprijs voor de fiets was € 400,-, de fiets was niet voorzien van een slot en de fiets werd in een café aangeboden door een voor verdachte onbekende man. De verdachte had onder die omstandigheden minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de fiets door misdrijf was verkregen. Dat de verdachte ook heeft stilgestaan bij die gedachte volgt uit het feit dat hij aan de verkoper heeft gevraagd of de fiets gestolen was en hoe hij kon zien dat dit niet zo was. Onder de geschetste omstandigheden had dan ook van de verdachte mogen worden verwacht dat hij zich nader zou vergewissen van de herkomst van de fiets.
Door zonder enig nader onderzoek te doen genoegen te nemen met de verklaring van de verkoper over die herkomst en diens mededeling dat de fiets niet was gestolen heeft de verdachte gehandeld met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 19 februari 2017 tot en met 3 februari 2018
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld (in een pand aan de [adres delict] 2de
etage) een hoeveelheid van (in totaal) 539 hennepplanten,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode 2 februari 2018 tot en met 3 februari 2018 te
Rotterdam
een goed, te weten een (elektrische)fiets (merk Gazelle, type Orange C7 + HM),
heeft verworven (van Sin od Sendule)) en heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door
misdrijf, namelijk door diefstal,
verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: medeplegen van het in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: schuldheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar samen met anderen beziggehouden met het telen van hennep. Daarmee heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit. Het gaat om een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid. Ook leiden (soft)drugs veelal – direct en indirect – tot vele andere vormen van criminaliteit en tot gevaar voor de openbare orde en de woon- en leefomgeving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een elektrische fiets. De verdachte heeft zo geprofiteerd van een misdrijf dat door een ander is gepleegd. Hij heeft hiermee bovendien het plegen van diefstallen (indirect) bevorderd. Met dit delict laat de verdachte zien geen respect te hebben voor de bezittingen van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (hierna: LOVS), de overschrijding van de redelijke termijn met ruim 9 maanden, het feit dat de verdachte direct zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en dat hij nadien niet meer in aanraking is geweest met politie en/of justitie. Gelet op het voorgaande zal de op te leggen straf lager zijn dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal – gelet op hetgeen hierboven is overwogen – een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.873,21 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Aan de verdachte is namelijk geen diefstal van elektriciteit ten laste gelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
De vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen. Er wordt een schadevergoeding gevorderd voor de diefstal van elektriciteit, maar dit is niet aan de verdachte ten laste gelegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
116 (honderdzestien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
58 (achtenvijftig) dagen;
wijst af de vordering van de benadeelde partij Stedin Netbeheer BV;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en J. Bergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2017 tot en met 3 februari 2018
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres delict] 2de
etage) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 539 hennepplanten, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de
periode van 19 februari 2017 tot en met 3 februari 2018 te Rotterdam
met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
in een pand aan de [adres delict] 2de etage een hoeveelheid van (in totaal)
ongeveer 539 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen
daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e)
misdrijf/misdrijven verdachte
in of omstreeks de periode van 19 februari 2017 tot en met 3 februari 2018 te
Rotterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door, één of meer,
hennepstekjes bij een kwekerij op te halen en/of
hennepplantjes in potten te planten en/of plaatsen en/of
(oude) lampen te vervangen en/of
één of meermalen voornoemde hennepplanten water te geven en/of
die [naam medeverdachte] geadviseerd om, na een oogst, nieuwe potten en/of filters aan te
schaften;
2.
hij in of omstreeks de periode 2 februari 2018 tot en met 3 februari 2018 te
Rotterdam, een goed, te weten een (elektrische)fiets (merk Gazelle, type Orange C7 + HM),
heeft verworven (van Sin od Sendule)) en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed betrof.