ECLI:NL:RBROT:2020:10512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
19 november 2020
Zaaknummer
8396572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaand saldo en de wilsvertrouwensleer

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Flextra Teamwork West BV (hierna: Flextra) een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die een eenmanszaak drijft onder de naam [bedrijf 2]. Flextra vordert betaling van een openstaand saldo van € 11.627,35, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering is gebaseerd op een betalingsregeling die Flextra met [gedaagde] zou hebben getroffen voor een schuld van € 24.727,53 die [gedaagde] zou hebben overgenomen van de ontbonden vennootschap [bedrijf 1]. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere de dagvaarding, conclusie van antwoord, repliek en dupliek zijn ingediend.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Flextra heeft in 2011 en 2012 personeel beschikbaar gesteld aan [bedrijf 1], maar een bedrag van € 24.727,53 is niet betaald. [bedrijf 1] is op 2 januari 2013 uitgeschreven uit het Handelsregister. Gedurende de periode van januari 2013 tot oktober 2014 heeft [gedaagde] in totaal € 13.300,- aan Flextra betaald. Flextra stelt dat er een betalingsregeling is getroffen, maar [gedaagde] betwist dit en stelt dat hij slechts een morele verplichting voelde om een deel van het probleem op te lossen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Flextra niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een afdwingbare verbintenis van [gedaagde] tot betaling van het volledige bedrag. De rechter heeft de wilsvertrouwensleer toegepast, waarbij gekeken is naar de redelijke verwachtingen van de partijen. De conclusie was dat [gedaagde] niet verplicht was om de schuld van [bedrijf 1] te voldoen en dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen. Daarom heeft de kantonrechter de vordering van Flextra afgewezen en Flextra in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8396572 CV \ EXPL 20-9007
uitspraak: 13 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap
Flextra Teamwork West BV
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. Z.H. van Dorth tot Medler
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.A.M. Bruins (DAS Rechtsbijstand)
Partijen worden hierna Flextra en [gedaagde] genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Dit blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 maart 2020, met producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1
Flextra exploiteert een uitzendbureau.
Zij heeft aan de besloten vennootschap [bedrijf 1] personeel beschikbaar gesteld en daarvoor in 2011 en 2012 aan haar rekeningen gestuurd. Van die rekeningen is een bedrag van € 24.727,53 door [bedrijf 1] niet betaald.
2.2
De besloten vennootschap [bedrijf 1] is op 2 januari 2013 uitgeschreven uit het Handelsregister. Deze vennootschap is ontbonden omdat geen bekende baten meer aanwezig waren vanaf 20 december 2012.
2.3
[gedaagde] drijft een eenmanszaak in de verhuur van gereedschappen onder de naam [bedrijf 2]
2.4
Een e-mailbericht van [gedaagde] aan “ [naam] ” van zaterdag 9 maart 2013 luidt:
“Onderwerp: Openstaand saldo Flextra”
beste [naam]
ik zou graag van jou een overzicht ontvangen van het openstaand saldo wat ik nog schuldig ben aan Flextra
grt [gedaagde] ”
2.5
Een e-mailbericht van [gedaagde] van woensdag 12 juni 2013 aan Flextra luidt:
“beste [naam]
een aantal maanden geleden heb ik al eens verzocht om het openstaande bedrag van jullie te krijgen wat ik nog schuldig ben aan Flextra .
zou je dat eens door kunnen geven.”
2.6
In de periode van januari 2013 tot en met oktober 2014 heeft [gedaagde] aan Flextra een bedrag van in totaal € 13.300,- betaald.

3..De vordering

3.1
Flextra vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt aan haar te betalen
- een bedrag van € 11.627,35, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf
1 februari 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling
- een bedrag van € 9.526,57 aan verschenen wettelijke handelsrente tot en met
31 januari 2020, subsidiair een bedrag van € 2.265,87 aan verschenen wettelijke rente tot en met 31 januari 2020,
- een bedrag van € 891,27 aan buitengerechtelijke incassokosten,
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en, wanneer betaling niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten.
3.2
Flextra baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
[gedaagde] heeft met haar een betalingsregeling getroffen voor de vordering van Flextra op [bedrijf 1] . Hij is die regeling niet volledig nagekomen, ondanks aanmaningen en sommatie.
Hij moet haar daarom ook de wettelijke (handels)rente en de buitengerechtelijke incassokosten betalen.

4..Het verweer

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Op dat verweer gaat de kantonrechter hierna, waar nodig, in.

5..De beoordeling

5.1
[gedaagde] voert aan dat hij destijds weliswaar een betalingsregeling met Flextra heeft getroffen voor de vordering van Flextra op [bedrijf 1] , maar dat hij dat niet hoefde te doen. Hij voelde toen slechts een morele verplichting om “een deel van het probleem dat was ontstaan op te lossen”. Hij kan daarom aan die regeling niet worden gehouden, aldus [gedaagde] .
Flextra heeft dat op haar beurt bestreden. Zij wijst erop dat [gedaagde] heeft erkend een betalingsregeling te zijn overeengekomen en in dat kader ook betalingen heeft gedaan.
In haar visie behoort [gedaagde] na te komen wat hij met haar is overeengekomen.
Het verweer van [gedaagde] komt er in de kern op neer dat hij destijds geen rechtens afdwingbare verbintenis heeft willen aangaan tot betaling van een bedrag van € 24.727,53, het bedrag dat [bedrijf 1] aan Flextra schuldig was.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De stelling van Flextra is dat tussen haar en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen die inhield dat [gedaagde] aan haar een bedrag van € 24.727,53 zou betalen.
Zij onderbouwt die stelling met de hiervoor onder 2.4 en 2.5 weergegeven
e-mailberichten van 9 maart en 12 juni 2013 van [gedaagde] aan haar, en met het feit dat [gedaagde] in de loop der jaren betalingen aan haar heeft verricht.
Gesteld noch gebleken is dat Flextra op die berichten van [gedaagde] per e-mail of anderszins heeft gereageerd en zo ja, hoe. Op basis van de stellingen van Flextra echter kan worden aangenomen dat Flextra de vraag van [gedaagde] , die, kort gezegd, luidde: “Hoeveel ben ik u schuldig?” heeft opgevat als een aanbod tot betaling van € 24.727,53 aan haar en dat aanbod heeft geaccepteerd in de vorm van een betaling in termijnen van, aanvankelijk, € 250,- per week.
De vraag is nu of Flextra de vraag in die e-mailberichten mocht opvatten zoals zij dat heeft gedaan. De uitleg van wilsverklaringen moet immers plaats vinden aan de hand van de wilsvertrouwensleer van artikel 3:33 en 3:35 BW, waarbij het aankomt op de zin die de ontvanger van die berichten redelijkerwijs daaraan mocht hechten en wat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen verwachten. Daarvoor zijn alle omstandigheden van het geval van belang (ECLI:NL:HR:2017:315, rov. 3.3.2 en ECLI:NL:HR:2018:819).
De kantonrechter betrekt bij de beantwoording van die vraag de volgende omstandigheden.
Niet in geschil is dat [gedaagde] in privé niet verplicht was de schuld van [bedrijf 1] te voldoen en Flextra was daarvan toen op de hoogte.
[bedrijf 1] was, na het faillissement van een debiteur, kort tevoren ontbonden omdat geen baten meer aanwezig waren. [gedaagde] was – kennelijk, gezien de betaling in termijnen – niet in staat een bedrag van € 24.727,53 in één keer te betalen.
Onder deze omstandigheden mocht Flextra uit de vraag van [gedaagde] hoeveel hij haar schuldig was niet, althans niet zonder meer, begrijpen dat [gedaagde] zich in privé wilde verbinden voor deze schuld en kon hij er niet zonder meer gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] dat ook wilde.
Dat [gedaagde] inmiddels een bedrag van € 13.300,- aan Flextra heeft betaald en dat hij dat bedrag niet als onverschuldigd betaald terugvordert, waarop Flextra ter ondersteuning van haar standpunt wijst, maakt dat niet anders.
Omstandigheden die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken.
De conclusie is daarom dat het beroep van [gedaagde] op het ontbreken van de op een afdwingbare verbintenis gerichte wil slaagt. De vordering zal worden afgewezen.
5.2
Flextra wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De kantonrechter begroot die kosten op € 960,- (2 punten á € 480,-) aan salaris voor de gemachtigde.
De beslissing
De kantonrechter,
wijst de vordering af;
veroordeelt Flextra in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 960,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878