ECLI:NL:RBROT:2020:10472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
8528694 CV EXPL 20-16043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en acceptgirokosten in het kader van zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen VGZ Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde. VGZ vorderde betaling van een bedrag van € 500,- aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente, op basis van een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde betwistte het bestaan van deze overeenkomst en stelde dat hij geen zorgverzekering had afgesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van de zorgverzekeringsovereenkomst, onder andere door de betaling van premies door de gedaagde in de afgelopen jaren en de overgelegde documenten door VGZ. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de gevorderde hoofdsom verschuldigd was en wees de vordering toe, inclusief wettelijke rente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8528694 CV EXPL 20-16043
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 13 mei 2020, met producties;
de conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
VGZ vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 500,- aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de btw.
2.2
VGZ legt nakoming van de verplichtingen uit de zorgverzekeringsovereenkomst aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] is gehouden om premie en eventueel voorgeschoten maar niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te betalen. [gedaagde] heeft niet aan deze verplichting voldaan voor de periodes februari tot en met april en juni tot en met oktober 2019. Het totaal aan premieachterstand bedraagt € 1.169,09 Daarnaast is [gedaagde] negen keer de kosten à € 1,50 voor het verstrekken van een acceptgiro verschuldigd. Deze achterstand bedraagt € 13,50. De achterstand bedraagt inclusief rente en kosten € 1.420,50. Om haar moverende redenen beperkt VGZ haar vordering vooralsnog tot een bedrag van € 500,-.
2.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Hierop wordt voor zover in deze procedure van belang hierna ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
Tussen partijen is het bestaan van de zorgverzekeringsovereenkomst in geschil. [gedaagde] betwist dat hij een zorgverzekeringsovereenkomst heeft ondertekend, zodat deze niet tussen partijen tot stand is gekomen. [gedaagde] betwist daarom dat hij de gevorderde premie en acceptgirokosten moet betalen.
3.2
VGZ onderbouwt het bestaan van de overeenkomst met verschillende documenten uit meerdere jaren, waaronder facturen, herinneringen, nieuwe polissen en poliswijzigingen en eerdere betalingen door [gedaagde] . Daarnaast legt VGZ verschillende documenten over die [gedaagde] aan de balie van Flanderijn heeft overgelegd nadat [gedaagde] door Flanderijn is aangemaand. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij op 19 en 20 juni en 3 juli 2019 – dus binnen de periode waarover VGZ betaling vordert – bij Flanderijn aan de balie is geweest omdat zijn uitkering is stopgezet en omdat hij bezig was dat te herstellen. [gedaagde] heeft aan de balie stukken overgelegd met betrekking tot het opschorten van zijn uitkering en bewijs dat zijn advocaat bezig is met het herstellen van zijn uitkering. VGZ stelt dat [gedaagde] na 3 juli 2019 niets meer heeft laten horen.
3.3
De omstandigheden dat [gedaagde] drie jaar lang premie aan VGZ heeft betaald, een zorgverzekeringsovereenkomst verplicht is en [gedaagde] niet heeft gesteld dat hij deze overeenkomst bij een andere verzekeraar heeft afgesloten vormen samen met het bovenstaande voldoende onderbouwing van het bestaan van een overeenkomst met VGZ. Een ondertekend geschrift is geen vereiste voor een overeenkomst. [gedaagde] is de gevorderde hoofdsom dan ook verschuldigd. De kantonrechter wijst de vordering toe, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4
VGZ doet bij repliek een aanbod om in het vonnis een betalingsregeling op te nemen van € 25,- per maand, ingaande per oktober 2020. [gedaagde] maakt bij dupliek weliswaar zijn wens kenbaar om een regeling op te nemen, maar stelt daaraan de voorwaarde dat de regeling pas na het wijzen van het vonnis ingaat. Van een aanvaarding van het aanbod van VGZ is dus geen sprake, zodat partijen geen betalingsregeling zijn overeengekomen die de kantonrechter in het vonnis kan opnemen.
3.5
Voor zover [gedaagde] stelt dat hij rauwelijks is gedagvaard omdat hij de brief van 30 maart 2020 niet heeft ontvangen en hij niet eerder bekend zou zijn met de zorgverzekering geldt het volgende. [gedaagde] is ermee bekend dat zijn dossier met een oplopende achterstand bij de deurwaarder ligt. [gedaagde] had dan ook al in 2019 een regeling kunnen treffen, zodat geen procedure zou volgen. In plaats daarvan heeft [gedaagde] tot het moment van dagvaarden geen enkel bedrag betaald. VGZ is naar het oordeel van de kantonrechter op goede gronden overgegaan tot dagvaarding. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan VGZ te betalen een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 124,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 144,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645