Uitspraak
Interbank N.V.,gevestigd te Amsterdam,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verstekzaak tussen Interbank N.V. en een gedaagde die niet op de dagvaarding heeft gereageerd. Eiseres, Interbank N.V., heeft gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 19.113,12, vermeerderd met rente en kosten. De procedure begon met een dagvaarding op 13 november 2019, waarna de kantonrechter op 10 december 2019 een tussenvonnis heeft gewezen waarin eiseres werd bevolen om aanvullende informatie te verstrekken over de kredietovereenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Wet op het consumentenkrediet (WCK) en Titel 2A van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. De rechter heeft ambtshalve onderzocht of de vordering aan de wettelijke eisen voldoet, met bijzondere aandacht voor de bescherming van de consument. Eiseres heeft gesteld dat zij aan de precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en dat de kredietwaardigheid van de gedaagde is getoetst volgens de geldende regelgeving.
De rechter concludeert dat de kredietovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen op 15 februari 2016, en dat de gedaagde voldoende tijd heeft gehad om de aanbieding te overwegen. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de termijnen, wat de rechtsgeldige opeising van het krediet rechtvaardigt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiseres tot een bedrag van € 13.706,16 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.