In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Hogeschool Leiden en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres, Hogeschool Leiden, vorderde betaling van een restantbedrag aan collegegeld van € 514,97, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had zich ingeschreven voor lessen, maar was gedurende het collegejaar 2018-2019 uitgeschreven, waarna Hogeschool Leiden een bedrag van € 1.545,03 aan collegegeld had gecrediteerd. De gedaagde had herhaaldelijk niet gereageerd op aanmaningen en verzoeken om betaling.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde na de creditering nog steeds een bedrag van € 514,97 verschuldigd was. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, die werd berekend op basis van de toewijsbare hoofdsom. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was en dat Hogeschool Leiden recht had op vergoeding van de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Hogeschool Leiden werden vastgesteld op een totaal van € 604,09 aan verschotten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde € 608,44 moet betalen aan Hogeschool Leiden, vermeerderd met wettelijke rente, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De gedaagde werd verder verwezen naar de gemachtigde van Hogeschool Leiden voor eventuele betalingsregelingen.