ECLI:NL:RBROT:2020:10454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
8398480 CV EXPL 20-9230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling van collegegeld na creditering door uitschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Hogeschool Leiden en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres, Hogeschool Leiden, vorderde betaling van een restantbedrag aan collegegeld van € 514,97, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had zich ingeschreven voor lessen, maar was gedurende het collegejaar 2018-2019 uitgeschreven, waarna Hogeschool Leiden een bedrag van € 1.545,03 aan collegegeld had gecrediteerd. De gedaagde had herhaaldelijk niet gereageerd op aanmaningen en verzoeken om betaling.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde na de creditering nog steeds een bedrag van € 514,97 verschuldigd was. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, die werd berekend op basis van de toewijsbare hoofdsom. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was en dat Hogeschool Leiden recht had op vergoeding van de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Hogeschool Leiden werden vastgesteld op een totaal van € 604,09 aan verschotten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde € 608,44 moet betalen aan Hogeschool Leiden, vermeerderd met wettelijke rente, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De gedaagde werd verder verwezen naar de gemachtigde van Hogeschool Leiden voor eventuele betalingsregelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8398480 CV EXPL 20-9230
uitspraak: 13 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Hogeschool Leiden,
gevestigd te Leiden,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 maart 2020,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Hogeschool Leiden” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding van 12 maart 2020, met producties;
 het voor de rolzitting van 8 juni 2020 ingediende schriftelijke antwoord van [gedaagde] , met producties;
 de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis, met producties;
 de schriftelijke reactie van [gedaagde] , met productie;
 de akte uitlating producties van Hogeschool Leiden van 28 augustus 2020.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Hogeschool Leiden en [gedaagde] is een overeenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] zich bij Hogeschool Leiden heeft ingeschreven voor het volgen van lessen.
2.2
Voor het collegejaar 2018-2019 was [gedaagde] aanvankelijk een bedrag van € 2.060,00 aan collegegeld verschuldigd aan Hogeschool Leiden.
2.3
Op 2 november 2018, 23 november 2018 en 4 december 2018 heeft de gemachtigde van Hogeschool Leiden [gedaagde] gesommeerd om het bedrag van € 2.060,00 aan wettelijk collegegeld, vermeerderd met rente en incassokosten te voldoen.
2.4
Vanwege de uitschrijving van [gedaagde] gedurende het collegejaar 2018-2019 heeft Hogeschool Leiden op 12 december 2018 een bedrag van € 1.545,03 aan collegegeld gecrediteerd.
2.5
Op 13 februari 2020 is [gedaagde] door de gemachtigde van Hogeschool Leiden aangeschreven voor het openstaande restant van het collegegeld, te weten een bedrag van
€ 514,97 (€ 2.060,00 minus € 1.545,03), vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten en is haar meegedeeld hoe zij deze hoofdsom, vermeerderd met incassokosten, rente en overige kosten tot een totaal van € 945,68 kan betalen.

3..Het geschil

3.1
Hogeschool Leiden heeft - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 904,22 (bestaande uit € 514,97 aan hoofdsom, € 15,36 aan verschenen rente berekend tot 12 maart 2020 en € 373,89 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 514,97 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Hogeschool Leiden, naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Hogeschool Leiden heeft aan collegegeld van [gedaagde] te vorderen een (restant)bedrag van € 514,97. Ondanks (herhaalde) aanmaning en aanzegging van kostenverhogende incassomaatregelen, heeft [gedaagde] dit bedrag niet betaald. Door de wanbetaling van [gedaagde] leidt Hogeschool Leiden vermogensschade. Daarom vordert zij wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW. Op 2 november 2018 heeft Hogeschool Leiden een veertiendagenbrief gestuurd aan [gedaagde] . Zij vordert daarom ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft nooit gereageerd op de sommaties en de latere brief van 13 februari 2020. Een eventueel verzoek om een betalingsregeling te treffen, had de gemachtigde van Hogeschool Leiden uiteraard in behandeling genomen.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering deels betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Op 6 november 2018 heeft [gedaagde] de decaan van de Hogeschool Leiden gemaild met de vraag of zij hulp kon krijgen vanwege haar onstabiele (financiële) situatie. Vervolgens kreeg zij op 4 december 2018 nogmaals een brief, waarin stond dat zij het collegegeld voor het hele schooljaar moest betalen. In november en december 2018 heeft [gedaagde] meerdere keren contact opgenomen met de gemachtigde van Hogeschool Leiden, onder meer in een telefoongesprek van 20 minuten op 6 december 2018. Op 13 februari 2020 ontving [gedaagde] een brief met de verrekening en rente. Zij verzoekt om de rente te laten vervallen en tevens om een betalingsregeling.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] - na de creditering van € 1.545,03 in verband met haar uitschrijving - thans nog een bedrag van € 514,97 aan Hogeschool Leiden is verschuldigd. De gevorderde hoofdsom ligt daarom voor toewijzing gereed.
4.2
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de verschenen rente. Hogeschool Leiden stelt zich naar het oordeel van de kantonrechter terecht op het standpunt dat zij, door de wanbetaling van [gedaagde] , vermogensschade heeft geleden. Deze vermogensschade dient [gedaagde] op grond van artikel 6:119 BW in beginsel aan Hogeschool Leiden te vergoeden over de tijd dat zij in verzuim is geweest.
Naar aanleiding van eerder genoemde creditering heeft de gemachtigde van Hogeschool Leiden de bij dagvaarding gevorderde verschenen rente, die was gebaseerd op de oorspronkelijke hoofdsom van € 2.060,00, opnieuw berekend (productie 4 bij de conclusie van repliek). Uit die berekening volgt echter dat daarbij is uitgegaan van 18 september 2018 als eerste dag van het verzuim, terwijl uit pagina 2 van de dagvaarding volgt dat [gedaagde] sinds 18 oktober 2018 in verzuim is met betrekking tot de betaling van (het restant van) het collegegeld. Dit betekent dat de (her)berekende verschenen rente te hoog is. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld.
4.3
Hogeschool Leiden maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. In de veertiendagenbrief van 2 november 2018, waarvan [gedaagde] de ontvangst niet heeft betwist, is een bedrag van € 373,89 aan buitengerechtelijke kosten (inclusief btw) vermeld. Nadien heeft de creditering van € 1.545,03 plaatsgevonden, waardoor de toewijsbare hoofdsom thans nog € 514,97 bedraagt. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom slechts worden toegewezen gerelateerd aan de toewijsbare hoofdsom, derhalve tot een bedrag van € 93,47 (inclusief btw).
4.4
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hogeschool Leiden worden vastgesteld op € 604,09 aan verschotten (€ 105,09 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht) en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 120,00 per punt, waarbij voor de akte van 9 september 2020 geen salaris wordt toegekend).
4.5
Voor het (eventueel) treffen van een betalingsregeling met Hogeschool Leiden wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van Hogeschool Leiden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Hogeschool Leiden tegen kwijting te betalen € 608,44 (bestaande uit € 514,97 aan hoofdsom en € 93,47 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 514,97 vanaf 18 oktober 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hogeschool Leiden vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478