ECLI:NL:RBROT:2020:10450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
10.139614.20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medeplichtigheid schietpartij op parkeerterrein zwembad te Barendrecht, bedreiging en voorhanden hebben vuurwapen

Op 17 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op een parkeerterrein in Barendrecht. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan poging tot doodslag, bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 21 mei 2020 samen met een medeverdachte naar de parkeerplaats was gereden om een ruzie te sussen, maar dat de situatie escaleerde toen zij gewapend uit de auto stapten. De verdachte had een vuurwapen gepakt dat onder zijn autostoel lag en toonde dit aan een groep mensen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het verschaffen van gelegenheid en middelen voor de medeverdachte om het vuurwapen te gebruiken. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte niet in een situatie van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verkeerde. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10.139614.20
Datum uitspraak: 17 november 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman
mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 1 primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat
het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord, doodslag dan wel zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 subsidiair vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangevers dan wel zwaar lichamelijk letsel van de aangevers. Daarnaast is in dit kader aangevoerd dat ook de medeplichtigheid van de verdachte aan het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft het vuurwapen niet aan zijn medeverdachte gegeven en heeft ook niet gehoord dat zijn medeverdachte hem om het vuurwapen heeft gevraagd.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststelling van de feiten ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 en 3.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank het volgende voldoende komen vast te staan.
De verdachte is op 21 mei 2020 met zijn medeverdachte naar een parkeerplaats te Barendrecht gereden vanwege een ruzie tussen de broer van de medeverdachte en aangever [naam slachtoffer 1] . Op die parkeerplaats zou de ruzie uitgevochten worden, maar omdat de verdachte en zijn medeverdachte het geen goed idee vonden dat er twee groepen met elkaar in gevecht zouden gaan, zijn zij samen naar de afgesproken plek gereden om – zoals zij verklaren – de situatie te sussen. De broer van de medeverdachte is niet meegegaan naar de parkeerplaats.
Toen de verdachte en de medeverdachte op de parkeerplaats aankwamen was er niemand te bekennen. Vervolgens kwam een groep van meerdere personen de parkeerplaats oplopen en begaf zich in stevige pas richting de auto waarin de verdachte en zijn medeverdachte zaten. De verdachte en medeverdachte reden richting de groep en stapten vervolgens uit, volgens de verdachten omdat de groep de weg naar de enige in- en uitgang van het parkeerterrein versperde. Bij het uitstappen zei de medeverdachte dat de verdachte onder zijn autostoel moest kijken, waarop de verdachte een vuurwapen zag liggen. De verdachte heeft dat vuurwapen gepakt en tussen de band van zijn broek gestoken.
De verdachte heeft aldus een (geladen) vuurwapen voorhanden gehad.
Meteen nadat zij waren uitgestapt ontstond er een woordenwisseling tussen de verdachten en de groep en de verdachte haalde vrijwel direct het vuurwapen tevoorschijn en toonde dit aan de groep. De emoties liepen hierdoor nog meer op.
De rechtbank is van oordeel dat het tonen van het vuurwapen door de verdachte in de hiervoor geschetste omstandigheden een bedreiging van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht oplevert.
De medeverdachte raakte vervolgens in gevecht met [naam slachtoffer 1] . De medeverdachte riep hierop naar de verdachte “geef me dat ding”. [naam slachtoffer 2] heeft gezien dat het wapen door de verdachte werd overgegeven aan de medeverdachte. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het vuurwapen van de verdachte heeft overgepakt.
De medeverdachte heeft tweemaal op de grond geschoten, waarop de groep wegrende. Ten minste een deel van de groep rende in de richting van de auto’s waarmee ze gekomen waren. De medeverdachte heeft vervolgens meerdere schoten afgevuurd op die wegrennende groep personen, waaronder [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . Laatstgenoemde is daarbij van achteren door zijn bovenbeen geschoten.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op verschaffen van gelegenheid en middelen als – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm - (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangevers [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] . Hij gaf immers in een conflictsituatie een vuurwapen aan de medeverdachte.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 subsidiair
[naam medeverdachte]
op 21 mei 2020 te Barendrecht
ter uitvoering van het door die [naam medeverdachte] voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1]
opzettelijk, van het leven te beroven,
met een vuurwapen meermalen kogels heeft
afgevuurd naar/in de richting van die [naam slachtoffer 2] en
[naam slachtoffer 1] , waarbij die [naam slachtoffer 2] in zijn been is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
21 mei 2020 te Barendrecht opzettelijk
gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door voornoemd vuurwapen (voorzien
van munitie) aan die [naam medeverdachte] af te geven;
2
hij
op 21 mei 2020 te Barendrecht
[naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] te
tonen ;
3
hij
op 21 mei 2020 te Barendrecht
tezamen en in vereniging met een ander,
een vuurwapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van
Categorie II of III van de Wet wapens en munitie, te weten
kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter en voorzien van het bodemstempel
CBC 9 MM LUGER, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte

Noodweer
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Hiertoe is – samengevat – aangevoerd dat er sprake was van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen door een vuurwapen te tonen. De verdachte kon geen kant op en hij kon zich niet onttrekken aan een confrontatie met de gewelddadige groep mensen. Deze verdediging voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat op zichzelf aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake was van een conflictueuze situatie tussen de verdachte en de medeverdachte enerzijds en de groep van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] anderzijds. Dit betekent echter niet dat er sprake was van een noodweersituatie. Vast staat dat de verdachte en de medeverdachte naar een parkeerplaats zijn gegaan in verband met een conflict waar de verdachte geen bemoeienis mee had. Op de parkeerplaats heeft men gewacht op de persoon of personen die met de broer van de medeverdachte hadden afgesproken om het uit te vechten. Toen de groep de parkeerplaats kwam oplopen en vlak bij de auto was, heeft de verdachte, op aanwijzen van de medeverdachte, een vuurwapen onder de stoel vandaan gepakt en is daarmee uitgestapt. Vrijwel direct daarna heeft de verdachte het vuurwapen tevoorschijn gehaald en laten zien aan de groep. Op dat moment was er ’slechts’ sprake van een woordenwisseling (waarbij de medeverdachte onder meer zei dat hij gekomen was om de situatie in goede banen te leiden) en was er nog geen fysiek geweld gebruikt. Ook in de lezing van de verdachte dat hij vreesde door de groep te worden aangevallen, betekent dit nog niet dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel een dreigend gevaar daarvoor in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet daarvoor onvoldoende concrete aanknopingspunten. De enkele vrees voor zo'n aanranding is niet voldoende.
Het waren juist de verdachte en de medeverdachte die de confrontatie met de groep opzochten door gewapend uit hun auto stappen toen de groep op hen kwam aflopen en die de situatie lieten escaleren door het wapen te tonen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer dient derhalve te worden verworpen.
Noodweerexces
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het onderzoek ter terechtzitting, hetgeen ter onderbouwing aan het beroep op noodweerexces ten grondslag is gelegd en hetgeen hiervoor onder ‘noodweer’ is overwogen, niet aannemelijk geworden dat er op het moment dat de verdachte het (geladen) wapen voorhanden had en toonde sprake is geweest van een noodweersituatie zodat reeds om die reden het beroep op noodweerexces niet slaagt. Overigens is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
medeplichtigheid aan poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
3
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is naar aanleiding van een telefoontje van een vriend naar diens bedrijfsloods gegaan. Daar aangekomen hoorde de verdachte dat die vriend ruzie had. De verdachte is vervolgens met de medeverdachte meegereden naar de parkeerplaats waar was afgesproken om de ruzie uit te vechten, om te voorkomen dat het uit de hand zou lopen. De rechtbank twijfelt niet aan de goede intenties van de verdachte op het moment dat hij bij de medeverdachte in de auto stapte.
Desondanks heeft de verdachte op aangeven van zijn medeverdachte op de parkeerplaats een vuurwapen onder zijn stoel vandaan gehaald, is daarmee uit de auto gestapt en heeft het ook getoond aan de andere groep personen, waardoor de situatie is geëscaleerd. De verdachte heeft op een gegeven moment het vuurwapen aan de medeverdachte overgedragen. De medeverdachte heeft vervolgens meermalen het vuurwapen afgevuurd, eerst richting de grond en even later ook in de richting van een wegrennende groep personen. Hierbij is een persoon van achteren door zijn bovenbeen geschoten.
De verdachte heeft dus bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu het een en ander is voorgevallen op een openbare parkeergelegenheid voor een zwembad waar meerdere personen aanwezig waren die niets met de ruzie te maken hadden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank beseft dat de verdachte een goede baan heeft, een normaal leven leidt en mogelijk zijn baan zal verliezen bij een gevangenisstraf. Gezien de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact ervan, ontkomt de rechtbank er niet aan om toch aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Juist in de regio Rijnmond, waar veel vuurwapen gerelateerd geweld voorkomt, kan niet worden volstaan met een taakstraf of een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf of een combinatie daarvan.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel meegewogen, maar ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. I. Raterman, advocaat te Amsterdam ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.2817,62 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade. Tevens wordt verzocht om wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van de schade, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, behoudens € 9,65 aan materiële schade omdat dit kosten van voor het ten laste gelegde feit zijn.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op zijn verweer, de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving van € 7.350,08, omdat dit deel van de vordering thans onvoldoende onderbouwd is.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.457,89(te weten eigen risico zorgverzekering € 287,89 plus kleding € 250,- plus gederfd inkomen in de eerste weken na het feit € 4.920,-).
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op een bedrag aan eigen risico van € 9,65 staat naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De beoordeling van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op een bedrag van € 7.350,08 aan gederfd inkomen in de weken dat de benadeelde partij weer deels aan het werk was, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, de verdachte jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van
€ 6.957,89, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikel en 36f, 45, 47, 48, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, wat betekent dat indien en voor zover de een betaalt de ander van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 6.957,89 (zegge: zesduizendnegenhonderdzevenenvijftig euro en negenentachtig cent), bestaande uit € 5.457,89 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 6.957,89(hoofdsom,
zegge: zesduizendnegenhonderdzevenenvijftig euro en negenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
69 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en W.L. van der Bijl-de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 21 mei 2020 te Barendrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader
voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal een of meer kogels heeft
afgeschoten/afgevuurd naar/in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of
[naam slachtoffer 1] , waarbij die [naam slachtoffer 2] in zijn been is geschoten/geraakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte]
op of omstreeks 21 mei 2020 te Barendrecht
ter uitvoering van het door die [naam medeverdachte] voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal een of meer kogels heeft
afgeschoten/afgevuurd naar/in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of
[naam slachtoffer 1] , waarbij die [naam slachtoffer 2] in zijn been is geschoten/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks
21 mei 2020 te Barendrecht opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door voornoemd vuurwapen (voorzien
van munitie) aan die [naam medeverdachte] te verstrekken/af te geven;
2
hij
op of omstreeks 21 mei 2020 te Barendrecht
[naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] te
tonen en/of voor te houden;
3
hij
op of omstreeks 21 mei 2020 te Barendrecht
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
een vuurwapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de vorm revolver en/of pistool
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van
Categorie II of III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer
kogelpatronen van het kaliber 9 millimeter en/of voorzien van het bodemstempel
CBC 9 MM LUGER,
voorhanden heeft gehad;