ECLI:NL:RBROT:2020:10374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
8816452 VV EXPL 20-426
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming afgewezen wegens onvoldoende bewijs van overlast en huurachterstand

In deze zaak heeft de stichting Maasdelta Groep (MDG) een kort geding aangespannen tegen de bewindvoerder van gedaagde 2, met als doel ontruiming van een woning. De procedure vond plaats op 29 oktober 2020, waarbij de kantonrechter kennisnam van de dagvaarding en pleitnota's. MDG stelde dat er sprake was van huurachterstand en ernstige overlast door prostitutie in de gehuurde woning. Gedaagde 2, die onder bewind staat, betwistte de huurachterstand en de overlast. De kantonrechter oordeelde dat MDG niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overlast en dat de huurachterstand niet was onderbouwd. Hierdoor werd de vordering tot ontruiming afgewezen. MDG werd veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder. De uitspraak vond plaats op 13 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8816452 VV EXPL 20-426
uitspraak: 13 november 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
STICHTING MAASDELTA GROEP,
gevestigd te Spijkenisse,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 20 oktober 2020,
gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks te Rotterdam,
tegen
[gedaagde 1],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende/kantoorhoudende te [woonplaats gedaagde 1] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan:
[gedaagde 2] (geb. [geboortedatum gedaagde 2] )
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “MDG”, “de bewindvoerder q.q.” en “ [gedaagde 2] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de op voorhand toegezonden pleitnota van mr. Heijmeriks namens MDG, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft – via Skype – plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Van de zijde van MDG zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , beiden senior consultant, bijgestaan door mr. Heijmeriks. De bewindvoerder q.q. en [gedaagde 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. IJpelaar.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Tussen MDG als verhuurder en [gedaagde 2] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
In de toepasselijke algemene huurvoorwaarden staat – voor zover hier van belang –:
“(…)
Algemene verplichting van huurder
Artikel 8
(…)
3. Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.
4. Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. Hij zal het gehuurde (…) overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. (…)
(…)
8. Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
9. Huurder zal het gehuurde voorzien van behoorlijke meubilering en stoffering.
(…)”
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 oktober 2019 (zaaknummer 7964692 GZ VERZ 19–4911) zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde 2] onder bewind gesteld, met benoeming van de bewindvoerder q.q. tot bewindvoerder.
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2019 (zaaknummer: 8073988 \ CV EXPL 19–42155) is de bewindvoerder q.q. veroordeeld om aan MDG te betalen € 2.694,76 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2019, met rente en kosten. Tevens is, voor het geval de bewindvoerder q.q. niet binnen één maand na de uitspraak van het vonnis aan de betalingsverplichtingen voldoet, bepaald dat de huurovereenkomst tussen MDG en [gedaagde 2] wordt ontbonden en is de bewindvoerder q.q. veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
2.5.
MDG heeft op grond van het vonnis van 6 december 2019 de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 13 oktober 2020. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2020 is MDG verboden over te gaan tot ontruiming van het gehuurde, totdat op het op 5 oktober 2020 door [gedaagde 2] ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet door de rechtbank een beslissing is genomen.
2.6.
Per brief van 13 augustus 2020 heeft de gemeente Nissewaard aan [gedaagde 2] geschreven – voor zover hier van belang –:
“Op 11 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden op het gemeentehuis van Nissewaard. Aanleiding voor het gesprek waren de meldingen over de voortzetting van de woonoverlast veroorzaakt door u en uw klanten. Tijdens dit gesprek waren aanwezig:
  • Uzelf;
  • De wijkagent;
  • Regisseur woonoverlast bij gemeente Nissewaard;
  • de klantmanager WMO bij gemeente Nissewaard;
  • Senior woonconsultant bij Maasdelta.
(…)
De overlast betreft:
De politie en (…) Maasdelta hebben sinds november 2019 diverse meldingen gekregen van woonoverlast. Door omwonenden (…) worden meldingen gedaan van woonoverlast m.b.t. het bedrijfsmatige gebruik van de gehuurde woning voor het ontvangen van mannelijke klanten en de aanloop en afloop van ongure mannelijke personen op het adres en rondom de woning. Deze aanloop van mannen in de avond en nachtelijke uren zorgt al langere tijd voor overlast en een onveilig gevoel voor omwonenden. (...)
Uw verantwoordelijkheid voor het stoppen van overlast:

Als huurder bent u verplicht om de gehuurde woning te gebruiken conform de woonbestemming en niet voor bedrijfsmatige prostitutie;

Als hoofdbewoner bent u verantwoordelijk voor de woonsituatie in en rondom uw woning. U dient ervoor te zorgen dat uw omwonenden geen overlast ervaren door u of uw klanten. Hierbij valt te denken aan het intimideren van omwonenden;

U bent gestart met een hulpverleningstraject voor de verandering van uw woon- en – leefsituatie en gedrag. In het kader van dit traject zal u moeten reageren op de aangeboden trajecten en de afspraken met uw begeleiders nakomen. Het is voor uw eigen belang dat u ondersteuning en begeleiding accepteert.
(…)”

3..Het geschil

3.1.
MDG heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om het gehuurde binnen één week na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, althans gedaagde te verbieden om, totdat in hoogste instantie zal zijn beslist op de vordering van MDG tot ontbinding van de huurovereenkomst, het gehuurde te betreden en/of te gebruiken en/of op welke wijze dan ook gebruik te maken van het gehuurde, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2.
Aan die vordering heeft MDG het volgende ten grondslag gelegd.
Na het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2019 is de huurachterstand opgelopen tot € 4.694,32. Daarnaast veroorzaakt [gedaagde 2] aanzienlijke overlast. Het gehuurde wordt niet als woonruimte, maar als bedrijfsruimte voor prostitutie gebruikt en is niet voorzien van de benodigde stoffering en inventaris. Tot slot is [gedaagde 2] niet voor MDG en de gemeente Nissewaard bereikbaar voor hulpverlening, althans zij werkt daar op geen enkele wijze aan mee.
3.3.
De bewindvoerder q.q. heeft de vordering betwist en daartoe het volgende aangevoerd. De gestelde huurachterstand klopt niet. De lopende huur wordt sinds oktober 2019 voldaan. Daarnaast wordt met € 50,- per maand ingelost op de achterstand. Betwist wordt dat thans nog sprake is van ernstige overlast. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde producties. Er is wel sprake geweest van prostitutie onder dwang van een loverboy tegen wie na aangifte door [gedaagde 2] een rechtszaak loopt. Sinds medio juni 2020 heeft geen prostitutie meer plaatsgevonden. Er zijn nog wel klanten ongewenst langsgekomen. De advertenties op internet zijn verwijderd, althans dat heeft [gedaagde 2] geprobeerd. De rommel buiten het gehuurde is verwijderd en binnen is alles netjes. [gedaagde 2] heeft zich aan alle afspraken die genoemd zijn in de brief van de gemeente van 13 augustus 2020 gehouden. Zo heeft zij op dit moment ook hulp van Humanitas en Antes.
3.4.
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1.
In de stelling van MDG dat sprake is van ernstige overlast ligt besloten dat MDG een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat MDG in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
4.2.
Voorwaarde voor het treffen van een voorziening zoals gevorderd is, mede vanwege het ingrijpende karakter daarvan, dat sprake moet zijn van een ernstige tekortkoming aan de zijde van [gedaagde 2] die een ordemaatregel rechtvaardigt. Ter zake is het volgende van belang.
4.3.
Tegenover het verweer dat de gestelde huurachterstand van € 4.694,32 niet klopt, dat de lopende huur sinds oktober 2019 wordt betaald en dat ook worden ingelopen op de achterstand, heeft MDG de gestelde huurachterstand niet nader onderbouwd.
4.4.
Dat thans nog sprake is van prostitutie in het gehuurde en daarmee gepaard gaande overlast is door [gedaagde 2] gemotiveerd betwist. De door MDG overgelegde – anonieme –
verklaringen wijzen, voor zover recent, ook niet zonder meer in die richting. Op dit punt is nadere bewijslevering geïndiceerd. Daarvoor leent de onderhavige kort geding-procedure zich niet.
4.5.
Ten aanzien van het verwijt dat de woning niet zou zijn voorzien van de benodigde stoffering en inventaris geldt dat [gedaagde 2] onbetwist heeft gesteld dat dit niet (meer) klopt.
4.6.
Een en ander leidt tot het oordeel dat in dit kort geding niet voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde 2] die noopt tot het treffen van een ordemaatregel zoals gevorderd. Hoe de vordering zich verhoudt tot de eerder bij vonnis van 6 december 2019 uitgesproken ontruiming (zie 2.4) en het verbod om tot ontruiming over te gaan zoals uitgesproken in het vonnis van 5 oktober 2020 (zie 2.5) kan daarom in het midden blijven.
4.7.
MDG wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder q.q. vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt MDG in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder q.q. vastgesteld op € 480,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
145