ECLI:NL:RBROT:2020:10352

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
8696703
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaringsincident met betrekking tot overgang van onderneming en loonvorderingen

In deze zaak, die diende voor de kantonrechter te Rotterdam, is een vrijwaringsincident aan de orde. De eiser, die als chauffeur werkzaam was bij gedaagde sub 1, heeft vorderingen ingesteld tegen zowel gedaagde sub 1 als gedaagde sub 2. Hij vordert onder andere betaling van achterstallig loon en een verklaring dat een van de gedaagden zijn werkgever is. Gedaagde sub 1 heeft in januari 2020 de betaling van het loon stopgezet en stelt dat er sprake is van een overgang van onderneming naar gedaagde sub 2. Gedaagde sub 2 ontkent echter dat er sprake is van een overgang van onderneming en heeft verzocht om gedaagde sub 1 in vrijwaring op te roepen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot oproeping in vrijwaring toewijsbaar is, omdat gedaagde sub 1 zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter en er geen verweer is gevoerd door de gedaagden. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor de oproeping in vrijwaring, waarbij gedaagden de gelegenheid krijgen om hun conclusie van antwoord in te dienen. De proceskosten zijn vastgesteld op nihil, aangezien eiser zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8696703 \ CV EXPL 20-27698
uitspraak: 13 november 2020
vonnis in het incident van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser in hoofdzaak/verweerder in incident] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 30 juli 2020,
verweerder in het incident,
gemachtigde: mr. E.M. Bosscher te Amsterdam,
tegen

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. S. Velthuizen te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2 / eiseres in incident] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde sub 2,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. S. van Dijk te Maasdijk.
Partijen worden hierna [eiser in hoofdzaak/verweerder in incident] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 / eiseres in incident] genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 30 juli 2020;
  • de brief van [gedaagde sub 1] van 15 september 2020;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde sub 2 / eiseres in incident] ;
  • de faxbrief van [eiser in hoofdzaak/verweerder in incident] van 9 oktober 2020.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De beoordeling

in het vrijwaringsincident
2.1.
Op de voet van artikel 209 Rv wordt eerst beslist op het door [gedaagde sub 2 / eiseres in incident] opgeworpen vrijwaringsincident. In verband daarmee wordt het volgende overwogen.
2.2.
[eiser] heeft bij dagvaarding (kort gezegd) gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van (een voorschot) op zijn loon van € 4.600,00 bruto per vier weken te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 januari 2020 en met de kosten.
In de hoofdzaak vordert [eiser] (eveneens kort gezegd) dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld om zijn achterstallige loon vanaf periode 1 in 2020, zijnde € 2.635,70 bruto vermeerderd met 8% vakantiegeld, wettelijke verhoging en rente en het brutoloon per vier weken vanaf periode 2 in 2020, zijnde een bedrag van € 4.600,00 bruto vermeerderd met vakantiegeld, wettelijke verhoging en rente totdat een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst te betalen en om een bedrijfsauto met tankpas aan hem ter beschikking te stellen, onder last van een dwangsom, en om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 922,00 en beslagkosten van € 4.000,00. Verder vordert hij voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] dan wel [gedaagde sub 2] zijn werkgever is. Een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
2.3.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] samengevat het volgende ten grondslag. [eiser] was als chauffeur in dienst van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] is in januari 2020 gestopt met de betaling van zijn loon en stelt zich op het standpunt dat sprake is van overgang van haar onderneming naar [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 2] betaalt het loon van [eiser] echter evenmin, omdat zij ontkent dat sprake is van overgang van onderneming. Omdat voor [eiser] niet duidelijk is of er sprake is van overgang van onderneming heeft hij zijn vorderingen tegen beide ondernemingen ingesteld.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft bij incidentele conclusie verzocht haar toe te staan om [gedaagde sub 1] in vrijwaring op te roepen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in december 2019 contact met elkaar gehad, naar aanleiding van het voornemen van [gedaagde sub 1] om haar transportactiviteiten te beëindigen. Dit heeft ertoe geleid dat [gedaagde sub 2] , met introductie van [gedaagde sub 1] , enige klanten van [gedaagde sub 1] heeft benaderd en dat een aantal chauffeurs van [gedaagde sub 1] bij [gedaagde sub 2] mocht solliciteren. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn mondeling overeengekomen dat [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] zou vrijwaren tegen aanspraken van derden, waaronder werknemers van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] zou kosten die [gedaagde sub 2] in het kader van vorderingen van derden zou maken voor haar rekening nemen. Deze afspraak dient nagekomen te worden. Bovendien handelt [gedaagde sub 1] onrechtmatig door het standpunt in te nemen dat sprake is van overgang van onderneming. De schade die [gedaagde sub 2] hierdoor lijdt, bestaande uit mogelijke aanspraken van [eiser] en uit kosten om zich te verweren, dient voor rekening van [gedaagde sub 1] te komen. [gedaagde sub 1] dient [gedaagde sub 2] daarom te vrijwaren ter zake van de vorderingen van [eiser] en zij dient aan [gedaagde sub 2] de kosten te vergoeden die zij heeft gemaakt en zal moeten maken om zich tegen de vorderingen te verweren.
2.5.
[eiser] heeft bij zijn faxbrief te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de oproeping in vrijwaring van [gedaagde sub 1] door [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] zelf heeft overigens bij brief van 15 september 2020 reeds te kennen gegeven zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van het vrijwaringsincident te refereren.
2.6.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en voor alle weren genomen. Op de voet van artikel 210 Rv kan de gedaagde iemand in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat wordt gesteld (en onderbouwd) dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling in de hoofdzaak (mede) te dragen.
2.7.
[gedaagde sub 2] heeft gesteld dat is afgesproken dat [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] zou vrijwaren tegen aanspraken van derden waaronder werknemers van [gedaagde sub 1] , zodat [gedaagde sub 2] de nadelige gevolgen van een eventueel verlies in de hoofdzaak kan afwentelen op [gedaagde sub 1] . Daarmee is aan de voornoemde voorwaarde voldaan. Aangezien [eiser] (net als [gedaagde sub 1] ) geen verweer heeft gevoerd in dit incident en de belangen van partijen of de eisen van een doelmatige procesvoering ook niet aan het toestaan van de vrijwaring in de weg staan, zal de vordering tot oproeping in vrijwaring worden toegewezen, op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
2.8.
Aangezien [eiser] zich heeft gerefereerd wordt [gedaagde sub 2] in de kosten veroordeeld, welke kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op nihil.
in de hoofdzaak
2.9.
Gedaagden hebben nog niet geantwoord in de hoofdzaak en in het door [eiser] opgeworpen incident, daarom zal aan hen die gelegenheid worden geboden. Nu gedaagden reeds eenmaal uitstel hebben gekregen voor het indienen van een conclusie van antwoord zal hen geen nader uitstel hiertoe worden verleend.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
- staat [eiseres] toe [gedaagde sub 1] ., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , in vrijwaring op te roepen;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 9 december 2020te
14.30 uurten behoeve van die oproeping;
- veroordeelt [eiseres] in de proceskosten welke kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op nihil.
in de hoofdzaak
- stelt gedaagden in gelegenheid om op genoemde rolzitting van
woensdag 9 december 2020te
14.30 uureen conclusie van antwoord te nemen, in zowel de hoofdzaak als het door [eiser] opgeworpen incident;
- bepaalt dat aan gedaagden geen nader uitstel zal worden verleend;
- wijst gedaagden erop dat de conclusie uiterlijk de dag vóór de rolzitting om 12 uur (in tweevoud) ter griffie ontvangen moet zijn; ook kan het processtuk nog op de rolzitting zelf worden ingediend, maar dan moet rekening gehouden worden met een wachttijd;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394