Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
4..Het verweer
5..De beoordeling
6..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 9 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.P.C. van Essen, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Heer. De eiseres vorderde ontruiming van een accommodatie voor migrantenhuisvesting die door de gedaagde werd gehuurd, vanwege een huurachterstand. De eiseres stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, wat had geleid tot een achterstand. De gedaagde betwistte de huurachterstand en voerde aan dat zij door de coronacrisis tijdelijk in financiële problemen was geraakt, maar inmiddels weer aan haar verplichtingen voldeed.
De procedure begon met een dagvaarding op 31 juli 2020, gevolgd door verschillende brieven en eiswijzigingen van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 augustus 2020, maar partijen bereikten geen overeenstemming. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde het gehuurde binnen twee dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen en dat zij een bedrag van € 12.234,45 aan huurpenningen en boeterente zou betalen.
De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde nog een huurachterstand had. De rechter stelde vast dat de gedaagde haar verplichtingen inmiddels was nagekomen en dat de eerdere huurachterstand niet zonder meer een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.