ECLI:NL:RBROT:2020:10275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
8660814 VV EXPL 20-286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gehuurde accommodatie voor migrantenhuisvesting in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 9 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.P.C. van Essen, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Heer. De eiseres vorderde ontruiming van een accommodatie voor migrantenhuisvesting die door de gedaagde werd gehuurd, vanwege een huurachterstand. De eiseres stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven met de huurbetalingen, wat had geleid tot een achterstand. De gedaagde betwistte de huurachterstand en voerde aan dat zij door de coronacrisis tijdelijk in financiële problemen was geraakt, maar inmiddels weer aan haar verplichtingen voldeed.

De procedure begon met een dagvaarding op 31 juli 2020, gevolgd door verschillende brieven en eiswijzigingen van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 augustus 2020, maar partijen bereikten geen overeenstemming. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde het gehuurde binnen twee dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen en dat zij een bedrag van € 12.234,45 aan huurpenningen en boeterente zou betalen.

De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde nog een huurachterstand had. De rechter stelde vast dat de gedaagde haar verplichtingen inmiddels was nagekomen en dat de eerdere huurachterstand niet zonder meer een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8660814 VV EXPL 20-286
uitspraak: 9 november 2020
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.P.C. van Essen,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M. de Heer
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 31 juli 2020, met producties;
de eiswijziging van 14 augustus 2020, met een productie;
de brief van 19 augustus 2020 van de zijde van [gedaagde] , met producties;
de brief van 20 augustus 2020 van de zijde van [gedaagde] , met producties;
de brief van 21 augustus 2020 van de zijde van [eiseres] , met een productie;
de eiswijziging van 24 augustus 2020, met een productie;
de brief van 25 augustus 2020 van de zijde van [gedaagde] , met producties;
de brief van 25 augustus 2020 van de zijde van [gedaagde] , met een productie;
de brief van 25 augustus 2020 van de zijde van [eiseres] , met producties;
de pleitnota van de gemachtigde van [eiseres] ;
de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde] ;
de brieven van 16 oktober 2020 van de zijde van [eiseres] ;
de brief van 16 oktober 2019 van de zijde van [gedaagde] .
1.2
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Er is vervolgens overleg gevoerd tussen partijen over een regeling maar partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
1.3
De datum van de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurt van [eiseres] een accommodatie voor migrantenhuisvesting aan de [adres] te Alphen aan den Rijn (hierna: ‘het gehuurde’), tegen een huurprijs van € 60,- per week per bed, welk bedrag bij vooruitbetaling dient te worden voldaan. In de betaling van de huurpenningen is een achterstand ontstaan.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert – na eisvermindering - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] wordt veroordeeld:
I. om het gehuurde binnen 2 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen, althans, subsidiair: met bepaling dat de veroordeling tot ontruiming slechts geldt indien gedaagde na de datum van dit vonnis opnieuw in verzuim raakt met de voldoening van een of meer uit de huurovereenkomst verschuldigde periodieke betalingen;
II om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen:
(i) € 12.234,45 (factuur 2020.14, factuur 2020.23, restant factuur 2020.28), € 11.370,46 ter zake van boeterente en voorts de boeterente van 1% per maand met een minimum van € 300,- per maand over € 7.502,37 (factuur 2020.23 en restant factuur 2020.28) vanaf september 2020;
ii) de vanaf september 2020 verschuldigde huurprijs van € 60,- per bed per week, steeds voor of uiterlijk op de eerste dag van de periode waarop de huurprijs betrekking heeft, in één bedrag en bij vooruitbetaling, tot de datum waarop de huurovereenkomst eindigt;
III. tot betaling van de proceskosten.
3.2
[eiseres] heeft nakoming van de huurovereenkomst aan haar vordering tot betaling van de huurpenningen ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op grond van deze overeenkomst verplicht de maandelijkse huur te betalen. Zij is deze verplichting niet volledig nagekomen, waardoor een huurachterstand is ontstaan. Deze is weliswaar vlak voor de zitting ingelopen maar [gedaagde] betaalt de huur structureel te laat. [eiseres] wil de bedrijfsruimte daarom ontruimen. Bij voortzetting van de huurovereenkomst loopt [eiseres] het risico (verder) financieel gedupeerd te worden. Zij is voor haar inkomsten volledig afhankelijk van de huurpenningen die [gedaagde] verschuldigd is inzake het gehuurde. [eiseres] heeft daarom een zodanig spoedeisend belang bij haar vordering dat van haar niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

5..De beoordeling

5.1
Tussen partijen was in geschil of [gedaagde] een huurachterstand heeft doen ontstaan en zo ja, of deze tekortkoming voldoende ernstig is om de vordering tot ontruiming van het gehuurde toe te wijzen. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] een groot deel van het oorspronkelijk gevorderde bedrag betaald heeft. [eiseres] heeft haar eis gedurende de procedure dan ook verminderd.
5.2
Een ontruimingsvordering is in kort geding toewijsbaar, indien voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen en indien het belang van [eiseres] bij het treffen van een voorlopige voorziening dermate spoedeisend is dat van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht. Met betrekking tot de betaling van een geldsom geldt dat een dergelijke vordering in kort geding slechts wordt toegewezen indien het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is en de eisende partij bovendien een spoedeisend belang heeft.
5.3
[eiseres] noemt nu nog drie facturen die betaald moeten worden, namelijk factuur 2020.14 (herstel van schade aan een ruit en de dakkoepel), factuur 2020.23 (inzake de huur voor beheerder van het gehuurde en zijn echtgenote) en een deel van factuur 2020.28 (extra overnachtingen) ten bedrage van € 12.234,45 in totaal. [gedaagde] betwist deze bedragen verschuldigd te zijn.
5.4
Volgens [gedaagde] was zij ten gevolge van de coronacrisis kort bij kas en niet in staat de huur op tijd te betalen. Thans is er geen sprake meer van een huurachterstand. Zij voert verder aan dat de schade aan de ruit en dakkoepel al vergoed is door Uitzendbureau Liderjob. Zij doet daarnaast nog een beroep op verrekening met wat [eiseres] nog aan haar verschuldigd is aan proceskostenvergoeding uit de tussen partijen gevoerde hogerberoepsprocedure. Voor de beheerder van het gehuurde is niet eerder huur in rekening gebracht en dit maakt ook geen onderdeel uit van de huurovereenkomst.
5.5
Ter zitting is gebleken dat daarnaast sprake is van een groot aantal geschilpunten van zowel feitelijke als juridische aard, bijvoorbeeld met betrekking tot het toegestane bewonersaantal, het onderhoud van de omgeving van het gehuurde en diverse incidenten die in of rond het gehuurde zouden hebben plaatsgevonden.
5.6.
De facturen waarvan [eiseres] nu nog betaling vordert, kunnen niet worden gegrond op de door [eiseres] in het geding gebrachte schriftelijke huurovereenkomst. Factuur 2020.14 heeft – zo blijkt uit de omschrijving op de factuur - betrekking op het vervangen van een breukruit en het vervangen van een dakkoepel. [eiseres] heeft niet gesteld op grond waarvan [gedaagde] verplicht is om deze kosten te betalen. Factuur 2020.23 heeft kennelijk betrekking op de huur voor de beheerder van het gehuurde en zijn echtgenote. [eiseres] heeft ook niet gesteld op grond waarvan [gedaagde] verplicht is om deze kosten te betalen. Een dergelijke verplichting volgt niet uit de tekst van de overeenkomst die [eiseres] in het geding heeft gebracht. Waarop het restant van factuur 2020.28 ziet, is niet duidelijk. Daar komt nog bij dat ook niet duidelijk is in hoeverre [eiseres] aan al haar verhuurdersverplichtingen heeft voldaan. In dit kader is nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering nodig en een kort geding procedure leent zich hier niet voor. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] haar geldvordering niet voldoende aannemelijk heeft kunnen maken om daarop in deze procedure vooruit te lopen.
5.7
Nu niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] op dit moment nog een schuld heeft aan [eiseres] , is niet onaannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot ontbinding en ontruiming zal afwijzen. Weliswaar is in het verleden vaak sprake geweest van een huurachterstand, maar nu [gedaagde] haar verplichtingen alsnog is nagekomen, rechtvaardigt die tekortkoming niet zonder meer een ontbinding. [eiseres] heeft er op gewezen dat dit de tweede kort gedingprocedure is waarbij zij een vordering (mede) in verband met achterstallige huurpenningen instelt. Alhoewel dit bij de bodemrechter zeker gewicht in de schaal legt is dit in kort geding anders. De noodzaak om een voorziening te treffen is immers geweken op het moment dat de huurachterstand wordt aangezuiverd. Om [gedaagde] tot een betere betaaldiscipline aan te sporen zijn ook andere middelen voorhanden, zoals de in de huurovereenkomst voorziene boetes. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat hierop niet eerder dan in onderhavig kort geding aanspraak is gemaakt door [eiseres] . Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen worden afgewezen.
5.8
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld 480,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416