4.3.Beoordeling
Centraal in de beoordeling door de rechtbank staat de beantwoording van de vraag of de verdachte op 27 december 2019 opzettelijk [naam slachtoffer] om het leven heeft gebracht of dat de verklaring van de verdachte dat het een ongeluk was, mogelijk waar zou kunnen zijn.
Feiten die vaststaan
Veel belangrijke feiten volgen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting en zijn ook niet weersproken door de verdachte, zodat de rechtbank deze feiten tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de bewijsvraag. Zo is duidelijk dat de verdachte en het slachtoffer elkaar eerder op de avond hadden gesproken bij de huisartsenpost in Spijkenisse. Ook staat vast dat de verdachte, na deze ontmoeting, naar het huis van het slachtoffer aan de [adres delict] te [plaats delict] is gereden en zich daar binnen heeft gelaten met een sleutel van de woning die hij in zijn bezit had. In de woning heeft de verdachte op het slachtoffer gewacht.
Verder is het een gegeven dat het slachtoffer in de woning een steekwond heeft opgelopen doordat zij is geraakt met een mes. De betreffende wond bevond zich links op de borst en was tenminste 9 centimeter diep. Het mes heeft zowel het kraakbeen van een rib doorboord als de linkerkamer van het hart. Tevens is de onderkwab van de linkerlong geraakt. Als gevolg van dit letsel is het slachtoffer overleden. Het is evenzeer duidelijk dat op het moment dat het slachtoffer de betreffende wond heeft opgelopen er slechts twee volwassenen in de woning waren, namelijk het slachtoffer en de verdachte.
Nadat het slachtoffer het steekletsel had opgelopen, is de verdachte via het balkon uit de woning gevlucht. Hij heeft het mes waarmee het slachtoffer is geraakt meegenomen uit de woning, in zijn auto gelegd en is er een korte afstand mee weggereden. Op ongeveer 100 meter van de woning van het slachtoffer heeft de verdachte vervolgens het mes in een ondergrondse vuilcontainer gegooid. Daar is het later op aanwijzing van de verdachte teruggevonden. Het mes past qua kleur en soort bij de messen die in een messenblok in de keuken van het slachtoffer door de politie zijn aangetroffen. Op het mes zijn door de politie verschillende roodbruinachtige vlekken aangetroffen, vermoedelijk bloed. De rechtbank neemt als feit aan dat het dodelijke letsel van het slachtoffer is toegebracht met dit mes.
Was het een ongeluk of een opzettelijke handeling?
In de lezing van de verdachte heeft het slachtoffer het steekletsel opgelopen ten gevolge van een noodlottige samenkomst van omstandigheden. Volgens de verdachte is het slachtoffer thuis gekomen en hebben zij enige momenten met elkaar gepraat. De verdachte is in zijn lezing in de woonkamer blijven zitten. Bij binnenkomst zou het slachtoffer haar zoontje van drie jaar, met wie zij net naar de huisartsenpost was geweest vanwege zorgen over zijn gezondheid, gelijk op de grond hebben gezet en hebben gezegd dat hij – met jas en al – naar zijn kamer moest gaan. Vervolgens zou het slachtoffer naar de keuken zijn gelopen. Het zou het slachtoffer zijn geweest dat het mes zou hebben gepakt; zij zou geprobeerd hebben de verdachte neer te steken. In wat volgens de verdachte zelf niet meer kan zijn geweest dan een fractie van een seconde heeft hij deze steekbeweging opgemerkt en afgeweerd, heeft hij de handen van het slachtoffer vastgepakt en omgedraaid, is hij iets opgesprongen en uitgegleden en is hij vervolgens achterwaarts op de bank gevallen waarbij hij het slachtoffer heeft meegetrokken in zijn val. Het slachtoffer zou volgens de verdachte bovenop hem zijn gevallen en daarbij op het mes zijn gevallen. Volgens de verdachte is het slachtoffer, nadat zij het letsel heeft opgelopen, opgesprongen en naar de keuken gerend. De verdachte stelt niet door te hebben gehad dat het slachtoffer was geraakt door het mes en heeft daarop de woning via het balkon verlaten. Hij zegt dat hij bang was dat zij met een ander mes uit de keuken zou komen.
De rechtbank verwerpt de lezing zoals die door de verdachte naar voren is gebracht en schuift die als ongeloofwaardig terzijde. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Allereerst constateert de rechtbank dat de verdachte – die inclusief een reconstructie van het feit door de politie en het onderzoek ter terechtzitting in totaal acht keer is verhoord – wisselend heeft verklaard over cruciale punten. Zo heeft de verdachte enerzijds meermalen verklaard dat hij zag dat het slachtoffer met een mes op hem af kwam rennen. Anderzijds heeft de verdachte evenzeer meermalen verklaard dat het slachtoffer ineens schuin achter hem stond, zonder dat hij dit had gemerkt en zonder dat hij kon zien dat zij een mes vast had. Op andere cruciale punten heeft de verdachte eveneens wisselend verklaard, zoals ten aanzien van welke lichten in de woning aan waren en wat hij dus heeft kunnen zien, ten aanzien van het vermeende gedrag van het slachtoffer en ten aanzien van de redenen waarom hij het mes mee de woning uit heeft genomen en of hij op dat moment wist of het een mes betrof. Verdachte heeft als verklaring voor de hiervoor genoemde discrepanties aangevoerd dat hij van de politie rondom de eerste verhoren ter kalmering Oxazepam heeft gekregen. Gelet op de tijdstippen van toediening van dit middel en de te verwachten uitwerking van de geringe dosering die de verdachte heeft gekregen is het door de verdachte beschreven effect echter hoogst onwaarschijnlijk. Bovendien constateert de rechtbank dat de verdachte ook in latere verhoren en ter terechtzitting op cruciale onderdelen opnieuw van verklaring is gewisseld.
De rechtbank constateert vervolgens dat het letsel van het slachtoffer niet past bij de lezing van de verdachte. Gelet op het sectierapport moet het mes zo goed als haaks het lichaam van het slachtoffer zijn binnengedrongen en er evenzeer weer haaks uit zijn gegaan. Uit de reconstructie blijkt echter dat, als de door de verdachte gestelde toedracht wordt gevolgd, het slachtoffer waarschijnlijk onder een hoek op de verdachte is gevallen en dat – gelet op de houding van verdachte en slachtoffer – het evenzeer waarschijnlijk is dat het mes onder een hoek het lichaam van het slachtoffer is binnengedrongen. Verder is het onwaarschijnlijk dat het slachtoffer, dat volgens de verdachte bovenop hem lag, na te zijn geraakt kan zijn ‘opgesprongen’ waarbij het mes via nagenoeg hetzelfde steekkanaal ook weer haaks uit het lichaam is gekomen. Deze conclusies volgen eveneens uit het rapport dat door de heer dr. [naam deskundige] als deskundige is opgesteld, welke conclusies door de deskundige ter terechtzitting zijn toegelicht en bevestigd. Het is al met al onwaarschijnlijk dat het slachtoffer het steekletsel heeft bekomen op de wijze zoals door de verdachte is beschreven.
Tevens is het onwaarschijnlijk dat, zoals de verdachte heeft verklaard, het slachtoffer na het vallen is opgesprongen en naar de keuken is gerend terwijl niet te merken was dat zij door het mes was geraakt. Getuige-deskundige [naam deskundige] heeft hieromtrent ter terechtzitting verklaard dat de ernst en de omvang van het letsel aan het hart van het slachtoffer zo groot waren, dat het naar zijn oordeel zeer onwaarschijnlijk is dat zij zonder enig ongemak zou zijn opgestaan en zou zijn weggelopen.
Kortom, de verklaringen van de verdachten zijn wisselend, het geconstateerde letsel past niet bij deze verklaringen en de deskundige oordeelt dat de gang van zaken na het toebrengen van het steekletsel zoals die door de verdachte is geschetst, onwaarschijnlijk is.
Bij het voorgaande komt nog het volgende.
De oudste zoon van het slachtoffer heeft verklaard dat hij zijn moeder kort na binnenkomst hoorde gillen en dat zijn jongste broertje kort daarop huilend bij hem in de kamer kwam zeggen dat zijn moeder werd geslagen. De jongste zoon heeft op latere momenten ongevraagd tegenover derden gelijksoortig verklaard. Ook dit pleit tegen de lezing van de verdachte.
Wat verder tegen de lezing van verdachte pleit, is het feit dat het slachtoffer haar jas nog aan had en dat haar sleutels op de keukenvloer lagen, waar zij door de hulpdiensten ook is aangetroffen. Dit wijst veel meer op de lezing van de officier van justitie, die ervan uitgaat dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft neergestoken kort nadat zij was thuis gekomen.
Tenslotte is er de verklaring van de getuige [naam getuige] , een vriend van de verdachte. Nadat de verdachte de woning via het balkon had verlaten, is hij naar deze getuige toe gegaan. De getuige heeft verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat er iets was gebeurd met zijn ex-vrouw en dat hij daarvoor misschien vast zou komen te zitten. De verdachte ontkent dit gezegd te hebben, maar de getuige heeft dit ook bij de rechter-commissaris bevestigd en de rechtbank ziet niet in waarom de getuige – een goede vriend van de verdachte – hierover niet naar waarheid zou verklaren.
Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van de verdachte als hoogst ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. In het licht van het voorgaande kan het niet anders dan dat de verdachte het slachtoffer die avond opzettelijk met een mes heeft gestoken. Anders dan de lezing van de verdachte, is dit wel consistent met het aangetroffen letsel en de verdere inhoud van het dossier.