ECLI:NL:RBROT:2020:10237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
ROT 20/5557
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake beslagvrije voet en inkomen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door J. Schuller-Middelkoop, waarin werd aangegeven dat de beslagvrije voet met betrekking tot het beslag op verzoekers inkomen niet met terugwerkende kracht zou worden verhoogd. De beslagvrije voet is het deel van het inkomen waar geen beslag op mag worden gelegd, zodat verzoeker in zijn levensonderhoud kan voorzien.

Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat de beslagvrije voet ook over de periode vóór augustus 2020 verhoogd moet worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij dit verzoek. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in acute financiële nood verkeert, ondanks dat hij op 27 oktober 2020 geen relevante informatie heeft verstrekt over zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat een voorlopige voorziening vooral gericht is op toekomstige situaties en niet op periodes uit het verleden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5557

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. N. Talhaoui),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker laten weten dat de beslagvrije voet met betrekking tot het beslag op verzoekers inkomen, niet met terugwerkende kracht wordt verhoogd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak om?
1. Verzoeker heeft een schuld bij verweerder en verweerder heeft beslag gelegd op verzoekers inkomen. Verweerder moet daarbij rekening houden met de beslagvrije voet. Dit is het gedeelte van het inkomen wat verzoeker zelf mag houden, zodat hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. Bij besluit van 11 augustus 2020 heeft verweerder de beslagvrije voet op verzoek van verzoeker verhoogd. Verzoeker heeft aan verweerder gevraagd om de beslagvrije voet ook met terugwerkende kracht te verhogen, dus over de periode voor 11 augustus 2020. In het bestreden besluit heeft verweerder gezegd dat hij de beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht verhoogt, omdat verzoeker niet heeft gereageerd op eerdere brieven van verweerder om de beslagvrije voet
toente beoordelen.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als er sprake is van een spoedeisend belang.
3. Verzoeker heeft aan de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat de beslagvrije voet ook met terugwerkende kracht wordt verhoogd.
4. De griffier van de rechtbank heeft aan verzoeker gevraagd waarom hij niet kan wachten op de beslissing op zijn bezwaarschrift. Daarbij is aan verzoeker gevraagd om inzicht te geven in zijn financiële positie en dit met bewijsstukken te onderbouwen. Aan verzoeker is gevraagd in te gaan op de vraag waarin hij op dit moment, ook na verhoging van de beslagvrije voet, niet genoeg inkomen heeft waardoor sprake is van een acute financiële noodsituatie of een acuut dreigende huisuitzetting.
5. Verzoeker heeft op 27 oktober 2020 een reactie gestuurd naar de rechtbank, maar heeft daarbij niets gezegd over waarom hij op dit moment een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Ook heeft hij geen financiële gegevens ingestuurd.
6. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als er sprake is van een zodanig spoedeisend belang, dat verzoeker niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift. Dit betekent dat een voorlopige voorziening (met name) is gericht op de toekomst, namelijk de periode vanaf het indienen van het verzoek tot aan de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter zal daarom niet snel een voorlopige voorziening treffen die ziet op periodes uit het verleden.
In dit geval vraagt verzoeker de voorzieningenrechter juist om een voorlopige voorziening te treffen over een periode uit het verleden. Verzoeker wil met dit verzoek bereiken dat hij een deel van zijn inbeslaggenomen inkomen weer terugkrijgt. Verweerder heeft bij de beslaglegging op verzoekers inkomen echter rekening gehouden met de voor verzoeker geldende beslagvrije voet. Verzoeker beschikt hierdoor in principe over voldoende inkomsten om op dit moment in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Verzoeker heeft niet aangegeven waarom dit niet voldoende zou zijn, zelfs niet nadat de griffier van de rechtbank hem expliciet om een nadere toelichting heeft gevraagd.
7. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het verzoek niet spoedeisend. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder zitting [1] .
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2020.
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit kan op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.