In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een dertienjarig meisje. De verdachte heeft het slachtoffer aangerand door aan haar bil te zitten en in haar bil te knijpen terwijl zij alleen aan het skeeleren was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het primair ten laste gelegde feit, dat op 20 april 2020 in Maassluis heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van het feit, in het bijzonder de jonge leeftijd van het slachtoffer, een zware straf rechtvaardigt. De rechtbank heeft echter besloten om af te zien van het opleggen van een taakstraf, omdat de verdachte geen verblijfstitel in Nederland heeft, wat de uitvoering van een taakstraf bemoeilijkt. In plaats daarvan is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan twaalf dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 250,- aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank heeft ook de maatregel tot schadevergoeding opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om aan de staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.