ECLI:NL:RBROT:2020:10235

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
10/812038-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een dertienjarig meisje. De verdachte heeft het slachtoffer aangerand door aan haar bil te zitten en in haar bil te knijpen terwijl zij alleen aan het skeeleren was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het primair ten laste gelegde feit, dat op 20 april 2020 in Maassluis heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van het feit, in het bijzonder de jonge leeftijd van het slachtoffer, een zware straf rechtvaardigt. De rechtbank heeft echter besloten om af te zien van het opleggen van een taakstraf, omdat de verdachte geen verblijfstitel in Nederland heeft, wat de uitvoering van een taakstraf bemoeilijkt. In plaats daarvan is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan twaalf dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 250,- aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank heeft ook de maatregel tot schadevergoeding opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om aan de staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/812038-20
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ( [postcode verdachte] ) te [woonplaats verdachte] .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van voorarrest.

4..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 april 2020 te Maassluis, door feitelijkheden iemand, te weten [naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het aanraken van en knijpen in de bil van die [naam slachtoffer] ,
waarbij de feitelijkheden hebben bestaan uit het onverhoeds aanraken van en knijpen in de bil van die [naam slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een dertienjarig meisje aangerand door aan haar bil te zitten en in haar bil te knijpen op het moment dat het slachtoffer in haar eentje aan het skeeleren was. Dit vond plaats op de openbare weg op klaarlichte dag. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer. In het algemeen ondervinden slachtoffers van dit soort aanrandingen nog veelal geruime tijd nadelige gevolgen daarvan. Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is naar voren gekomen dat dit ook bij het slachtoffer het geval is. Een dergelijk feit zorgt bovendien niet alleen bij de direct betrokkenen, maar ook in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Er moet immers op vertrouwd kunnen worden dat vrouwen in het algemeen en jonge meisjes in het bijzonder zich veilig over straat kunnen bewegen. Dit vertrouwen is door de verdachte op ernstige wijze geschaad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een (blanco) uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 12 oktober 2020.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hoewel dit over het algemeen taakstraffen betreft, zal de rechtbank afzien van het opleggen van een taakstraf. Omdat de verdachte geen verblijfstitel in Nederland heeft, is het uiterst moeizaam om een taakstraf te executeren. Gelet op de ernst van het feit, in het bijzonder de jonge leeftijd van het slachtoffer, is het opleggen van een geldboete een te lichte strafmodaliteit. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal, in tegenstelling tot de eis van de officier van justitie, het grootste gedeelte van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, omdat de verdachte zich blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder aan een dergelijk of vergelijkbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens dient het voorwaardelijke strafdeel ertoe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Het minderjarige slachtoffer [naam slachtoffer] heeft zich ter zake het ten laste gelegde feit als benadeelde partij in het geding gevoegd. Door de moeder van de benadeelde partij is namens de benadeelde partij een vergoeding van € 250,- ter zake van immateriële schade gevorderd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering is voor toewijzing vatbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-, zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 april 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil,
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 12 (twaalf) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door 5 (vijf) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en K. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 20 april 2020 te Maassluis, althans in Nederland
door geweld en/of andere feitelijkheden iemand, te weten [naam slachtoffer] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, namelijk het aanraken van en/of knijpen in de billen van die [naam slachtoffer] ,
waarbij het geweld en/of andere feitelijkheden heeft/hebben bestaan uit het onverhoeds aanraken van en/of knijpen in de billen van die [naam slachtoffer] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2020 te Maassluis, althans in Nederland
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 2006),
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het aanraken van en/of knijpen in de billen van die [naam slachtoffer] .