Op 6 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een huisverbod was opgelegd aan de uithuisgeplaatste. Dit huisverbod was opgelegd door de burgemeester van Rotterdam op 1 februari 2020, omdat de aanwezigheid van de uithuisgeplaatste in de woning van de achterblijvers een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de bewoners. Verzoekster, de achterblijver, heeft verzocht om het huisverbod met spoed in te trekken. Tijdens de zitting op 6 februari 2020 waren zowel verzoekster als haar gemachtigde aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van de burgemeester en medewerkers van Veilig Thuis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 1 februari 2020 een incident heeft plaatsgevonden tussen verzoekster en de uithuisgeplaatste, waarbij verzoekster heeft verklaard mishandeld te zijn. De rechtbank heeft de tegenstrijdige verklaringen van verzoekster en de uithuisgeplaatste in overweging genomen, maar oordeelde dat de burgemeester terecht het huisverbod had opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de veiligheid van verzoekster en de minderjarigen in de woning gewaarborgd moest worden, vooral gezien de vergevorderde zwangerschap van verzoekster en de zorg voor drie jonge kinderen.
De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de betrokkenen en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen in dergelijke situaties. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er op korte termijn een partnergesprek moet plaatsvinden tussen verzoekster en de uithuisgeplaatste, ondanks de huidige situatie.