Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 20 mei 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met productie;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
2..De vaststaande feiten
Geachte heer [gedaagde] ,
Beëindiging huurovereenkomst met het Juridisch Loket met ondertekend meterstandendocument waaruit blijkt dat u niet verantwoordelijk bent voor het in rekening gebrachte verbruik. U heeft in een eerder contactmoment aangegeven dat u per 1 oktober 2018 de eigenaar bent geworden. Dit is volgens het kadaster niet juist. U bent sinds 2008 eigenaar.
3. Het geschil
4..De beoordeling
18 september 2018 geen overeenkomst met een energieleverancier bestond. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] op enig moment aan Enexis uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat hij elektriciteit wilde afnemen of dat hij een andere handeling heeft verricht waardoor Enexis er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij het aanbod van de levering van elektriciteit heeft aanvaard. Enexis stelt weliswaar dat de energieleverancier het oorspronkelijke contract heeft beëindigd, dat [gedaagde] vanaf 18 september 2018 weer een overeenkomst is aangegaan voor de levering van elektriciteit op het adres [adres] te Roermond en dat over de periode van 1 juli 2013 tot 31 december 2017 ook al een overeenkomst met [gedaagde] voor de levering van gas op dit adres heeft bestaan, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat ook over de periode van 15 juni tot 18 september 2018 bij [gedaagde] sprake was van de wil om elektriciteit af te nemen. Derhalve is sprake van ongevraagde levering van elektriciteit in de zin van artikel 7:7 lid 2 BW. Conclusie van het voorgaande is dat de vordering tot betaling van de geleverde elektriciteit niet toewijsbaar is. De nevenvorderingen treffen hetzelfde lot.