ECLI:NL:RBROT:2020:10157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/10/600787 / KG ZA 20-647 (voorlopige voorziening) C/10/600785 / FA RK 20-5406 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening tegen oplegging huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Schiedam was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd voor de duur van tien dagen, tot 29 juli 2020, na een incident op 17 juli 2020 waarbij verzoeker zijn partner zou hebben bedreigd en geweld zou hebben gebruikt. Ondanks dat verzoeker en zijn partner, de achterblijfster, niet verschenen waren op de zitting, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren voor een ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar voor de veiligheid van de achterblijfster en de minderjarigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen en dat het gebruik van deze bevoegdheid in redelijkheid was. Het beroep van verzoeker is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wijzen dat het gevaar inmiddels was geweken, en dat de hulpverlening nog niet was opgestart. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de veiligheid van betrokkenen in situaties van huiselijk geweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/600787 / KG ZA 20-647 (voorlopige voorziening)
C/10/600785 / FA RK 20-5406 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. N. Roos.
en

de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder,

gemachtigde mr. E.C. Smith,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam achterblijfster 1] ,geboren op [geboortedatum achterblijfster 1] , partner van verzoeker, hierna: achterblijfster;
[naam achterblijfster 2], geboren op [geboortedatum achterblijfster 2] 2016, dochter van verzoeker en achterblijfster;
[naam achterblijfster 3] ,geboren op [geboortedatum achterblijfster 3] 2017, dochter van verzoeker en achterblijfster;
[naam achterblijfster 4], geboren op [geboortedatum achterblijver 4] 2019, zoon van verzoeker en achterblijfster;
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen,
allen wonende te [woonplaats achterblijvers] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 19 juli 2020 te 21:04 uur heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor de duur van tien dagen, tot 29 juli 2020 te 21:04 uur.
Bij brief van 21 juli 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2020. Aanwezig waren:
 mr. N. Roos namens verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.C. Smith en [naam] .
Verzoeker, achterblijfster en Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.1.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit en te bepalen dat het huisverbod en/of contactverbod niet langer van kracht is althans tijdelijk niet van kracht is.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen dan wel op te heffen doch in ieder geval het contactverbod voor zover dat betrekking heeft op de minderjarigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3. Verzoeker voert aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
3.1.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een besluit berusten op een deugdelijke motivering.
3.2.
Op grond van artikel 3:47, eerste lid van de Awb wordt de motivering vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Op grond van het derde lid verstrekt het bestuursorgaan de motivering binnen een week na de bekendmaking van het besluit als de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van het besluit kan worden vermeld.
3.3.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet tijdelijk huisverbod bevat het huisverbod in ieder geval een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt, de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
3.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit spoedig en binnen een week heeft verstrekt aan verzoeker, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 3:47, derde lid, van de Awb. Kort na het incident dat heeft geleid tot het huisverbod is met verzoeker gesproken. Uit het gesprek blijkt eveneens dat betrokkene spoedig op de hoogte was van de aanleiding en de reden van het huisverbod.
3.5.
Het betoogt faalt.
4. Verzoeker voert aan dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam. Verzoeker betoogt voorts dat het huisverbod, inhoudende het contactverbod met de minderjarigen, disproportioneel is.
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
4.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.3.
De zienswijzen van verzoeker en achterblijfster over het incident op 17 juli 2020 dat heeft geleid tot het huisverbod staan haaks op elkaar. Verzoeker ontkent in dat kader dat er sprake is geweest van (een vermoeden van) ernstig en onmiddellijk gevaar en dat er sprake is geweest van geweld en dreiging. Achterblijfster heeft het incident verzonnen om verzoeker zwart te maken, aldus verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat er sprake was van in ieder geval een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar. Achterblijfster heeft 112 gebeld waarbij zij heeft verklaard dat verzoeker haar in haar rug heeft geschopt en met de dood heeft bedreigd. Bij dit incident waren de drie nog jonge minderjarige kinderen van partijen aanwezig – naar achterblijfster verklaarde – en de minderjarigen waren apathisch en aangeslagen toen de hulpdiensten arriveerden, zo blijkt ook uit de Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) van de politie. De man was inmiddels vertrokken. Uit gesprekken met verzoeker en achterblijfster bleek dat er al langere tijd sprake is van relatieproblemen en verzoeker gaf aan dat hij het zat was en er helemaal doorheen zat. Achterblijfster verklaarde dat verzoeker altijd boos en agressief is. Uit de drie RiHG’s volgt dat vijf tot negen items als sterk signaal worden beoordeeld. Ondanks dat de voorzieningenrechter net als verweerder niet kan vaststellen wat er daadwerkelijk is voorgevallen op 17 juli 2020, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder – alles in samenhang bezien – terecht heeft aangenomen dat er in ieder geval een ernstig vermoeden was dat verzoeker zijn aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar oplevert voor de veiligheid van achterblijfster. Verweerder was dan ook bevoegd om een huisverbod op te leggen.
4.4.
De voorzieningenrechter is eveneens van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van die bevoegdheid. Verweerder heeft het huisverbod opgelegd om verdere escalatie te voorkomen en hulpverlening op te starten. Ook hebben zowel verzoeker als achterblijfster aanvankelijk beiden aangegeven dat zij behoefte hebben aan een huisverbod. Ondanks dat de instemming van partijen niet aan de bevoegdheid voor een huisverbod ten grondslag ligt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit wel kan worden meegewogen tegen de achtergrond van de vraag of in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
4.5.
Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat een huisverbod een disproportionele maatregel is gelet op het contactverbod met de minderjarigen. Het huisverbod is immers bedoeld voor situaties waarin sprake is van (een vermoeden van) ernstige en onmiddellijke dreiging van gevaar voor de veiligheid van de personen die in de woning wonen om zo een time-out en rust te creëren en te onderzoeken waar de dreiging vandaan komt. Hoewel niet is gebleken dat sprake zou zijn van (een dreiging met) geweld gericht tegen de kinderen, maakten zij op de hulpverleners die na de 112 melding ter plaatse kwamen een apathische en aangeslagen indruk. Dat deze time-out geldt ook ten aanzien van de minderjarigen is gelet op het voorgaande met het oog op de bescherming van hun geestelijke gezondheid proportioneel. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat het contact tussen de verzoeker en de minderjarigen ook gedurende het huisverbod weer op gang kan worden gebracht. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het contact tussen verzoeker en de minderjarigen zolang het huisverbod van kracht is, kan plaatsvinden via Veilig Thuis. Daarover zou in de middag na de mondelinge behandeling een gesprek plaatsvinden, aldus verweerder.
5. Verzoeker voert aan dat het gevaar nu niet meer bestaat.
5.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet tijdelijk huisverbod betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
5.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
5.3.
Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het gevaar is geweken of dat de situatie veranderd is. Er heeft nog geen partnergesprek plaatsgevonden waarin veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Deze staat gepland op woensdag 29 juli 2020. Er is nog geen reële start gemaakt met de hulpverlening en mogelijk willen verzoeker en achterblijfster hun relatie beëindigen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd is het huisverbod te laten voortduren en dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
5.5.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. L.R. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. S. Stolk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: