ECLI:NL:RBROT:2020:10156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/10/590406 / KG ZA 20-83 (voorlopige voorziening) C/10/590407 / FA RK 20-490 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening tegen oplegging huisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan verzoeker. Het huisverbod was opgelegd voor de duur van tien dagen, tot 6 februari 2020, en was gebaseerd op de Wet tijdelijk huisverbod (Wth). Verzoeker en zijn partner, de achterblijfster, waren niet ter zitting verschenen, maar hun gemachtigden waren aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijfster.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden die aan het huisverbod ten grondslag lagen, beoordeeld. Er waren meldingen van ruzies en geweld, en de achterblijfster had verklaard dat er eerder geweld door verzoeker was gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, ondanks de argumenten van verzoeker dat het huisverbod te ingrijpend was, gezien de zwangerschap van de achterblijfster en hun plannen om te trouwen in Turkije.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter benadrukte dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het huisverbod op te heffen, en dat de hulpverlening nog moest worden opgestart. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.:C/10/590406 / KG ZA 20-83 (voorlopige voorziening)
C/10/590407 / FA RK 20-490 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

30 januari 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. E.A. Blok,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. R.J.M. Condrington,
in welke zaken belanghebbende is:

[naam achterblijfster] , de partner van verzoeker,wonende te [adres achterblijfster] ,

hierna: achterblijfster.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 27 januari 2020 10:16 uur heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor de duur van tien dagen, te weten tot 6 februari 2020 10:16 uur.
Bij brief van 28 januari 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Aanwezig waren:
 mr. E. Janse, namens voornoemde gemachtigde van verzoeker;
 verweerder, vertegenwoordigd door de gemachtigde en [naam 1] ;
 Veilig Thuis, ter zitting vertegenwoordigd door [naam 2] .
Verzoeker en achterblijfster zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af,
 wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Overwegingen

Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Het betreft de woning aan de [adres achterblijfster], alwaar de man niet formeel staat ingeschreven, maar waar hij anders dan incidenteel verblijft. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit alsmede verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het beroep strekt ertoe het beroep gegrond te verklaren en het huisverbod op te heffen.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

Beoordeling bestreden besluit

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten en/of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder
bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht aangenomen dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning tenminste een ernstig vermoeden oplevert van gevaar als bedoeld in de zin van artikel 2 Wth.
Verweerder heeft dit gevaar terecht kunnen baseren op de melding van de buurvrouw, de verklaring van achterblijfster en die van verzoeker zelf en op eerdere meldingen/registraties in het politiesysteem.
Uit de melding van de buurvrouw en de verklaringen van betrokkenen blijkt dat er ruzie is geweest. Achterblijfster, die door de ter plaatse gekomen verbalisanten huilend werd aangetroffen, heeft erover verklaard dat er tijdens de ruzie is gescholden en dat er fysiek geweld door verzoeker is gebruikt in de zin van slaan en het trekken aan de haren van achterblijfster. Ook verzoeker heeft verklaard dat hij ruzie had met zijn vriendin.
Achterblijfster heeft verder tegenover voornoemde verbalisanten verklaard dat het gebruik van geweld door verzoeker niet de eerste keer is en dat het vaker gebeurt. Zij wenst geen aangifte te doen omdat verzoeker de vader van haar kind is en omdat ze bang is voor de gevolgen van het doen van aangifte. Uit het politiesysteem blijkt verder dat er in het (recente) verleden door buren en achterblijfster vaker meldingen van ruzies en/of (gewelds)incidenten zijn gedaan. Zo heeft de vrouw bijvoorbeeld in mei 2018 aangifte gedaan van geweld. Dat deze zaak uiteindelijk is geseponeerd doet daar niet aan af.
Voorts acht de voorzieningenrechter het gegeven dat verzoeker aanvankelijk niet toestond dat achterblijfster onder vier ogen met de politie zou praten, zoals volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie, zorgwekkend. Het sterkt bovendien het vermoeden van het bestaan van gevaar als bedoeld in artikel 2 Wth. Alles in onderling verband bezien maakt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder bevoegd was het huisverbod op te leggen. Dat naast verzoeker ook achterblijfster het met die conclusie
oneens is, kan niet leiden tot een ander oordeel hieromtrent.
Verweerder heeft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, bovendien in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen. Hierover voert verzoeker aan dat onder de gegeven omstandigheden een huisverbod een te ingrijpend middel zou zijn: achterblijfster is zwanger, er volgt binnenkort een 20-weken echo en partijen hebben het voornemen in Turkije te trouwen. Ondanks dat het begrijpelijk is dat het prettig zou zijn als beide ouders bij een 20-weken echo aanwezig kunnen zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plaatsvinden ervan niet in de weg wordt gestaan door het opgelegde huisverbod. De 20-weken echo kan ook buiten aanwezigheid van verzoeker plaatsvinden of - indien achterblijfster dat niet wenst - verzet worden. Daarbij is de (niet met stukken onderbouwde) stelling van verzoeker dat hij en achterblijfster binnen de duur van het huisverbod zouden gaan trouwen in Turkije niet eerder dan ter gelegenheid van het beroep naar voren gebracht. Niet vast is komen te staan dat dit huwelijk binnen de termijn van het huisverbod gepland is, dan wel dat dit niet verzet kan worden. Ten slotte maakt de omstandigheid dat de vrouw zwanger is, in zijn algemeenheid niet dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Als laatste dient te worden beoordeeld of er op dit moment (ex nunc) aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvoor geen aanleiding bestaat. Uitgangspunt is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en er zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden die reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod. De hulpverlening moet nog worden opgestart en Veilig Thuis heeft achterblijfster gisteren pas kunnen benaderen. Tot een inhoudelijk contact met achterblijfster is het nog niet gekomen.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen worden afgewezen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. B. Oonincx, voorzieningenrechter, en door deze en mr. S. Stolk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: