In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 4 november 2020 een vonnis gewezen in een incident tot verwijzing en voeging. De eisers, Mosadex C.V. en haar dochterondernemingen, hebben een vordering ingediend tegen de apotheekeigenaren en hun bestuurders, waarbij zij onder andere vroegen om verwijzing van de procedure naar de rechtbank Amsterdam op grond van artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vanwege verknochtheid van de geschillen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voldoende verknochtheid, aangezien de geschilpunten in de hoofdzaak en de procedure bij de rechtbank Amsterdam sterk met elkaar samenhangen. De rechtbank wees de vordering tot verwijzing toe, maar verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun vordering tot voeging, omdat deze niet mogelijk was zolang de zaken nog bij verschillende rechtbanken aanhangig waren.
De rechtbank oordeelde verder dat de vorderingen van de eisers tot verwijzing en voeging niet de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hadden, waardoor deze konden worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot verwijzing toewijsbaar was, ondanks de bezwaren van de gedaagden, die stelden dat hun belang zich tegen verwijzing en voeging verzette. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de snelheid van de procedure afhankelijk was van de regievoering en het procesgedrag van de gedaagden.
Het vonnis eindigde met de beslissing om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling, waarbij de kosten van het incident voor de gedaagden werden vastgesteld op € 543,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. drs. J. van den Bos.