In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door verweerder op 22 maart 2019 werd afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de WIA-aanvraag beoordeeld, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres werd vastgesteld op minder dan 35%. Eiseres, die vanwege pijnklachten sinds 12 april 2017 niet meer kon werken, had in januari 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. Eiseres voerde in beroep aan dat haar klachten waren toegenomen en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de medische situatie van eiseres zorgvuldig hadden beoordeeld en dat de geduide functies passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.