ECLI:NL:RBROT:2020:10111

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
C/10/540818 / HA ZA 17-1181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overkreditering en zorgplicht van hypotheekverlener; verdeling schade en verwijzing naar schadestaatprocedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] een vordering ingesteld tegen de hypotheekverlener Quion 50 B.V. wegens overkreditering en tekortkomingen in de zorgplicht. De rechtbank heeft op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eisers stelden dat Quion hen onrechtmatig heeft behandeld door hen een te hoge rente te berekenen en hen niet adequaat te informeren over de risico's van de lening. De rechtbank oordeelde dat Quion tekortgeschoten is in haar zorgplicht ex artikel 4:34 Wft en dat de schade die eisers hebben geleden, voor een deel aan Quion kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op 25% van de reeds betaalde gecumuleerde rente over een bedrag van € 71.048,40, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het rentevoorstel van Quion over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2021 onaanvaardbaar was en dat eisers recht hadden op een lager rentepercentage van 3% per jaar. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. In reconventie heeft Quion een vordering ingesteld tegen de eisers, die ook gedeeltelijk is toegewezen, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat Quion per 30 november 2018 een bedrag van € 518.140,51 van de eisers te vorderen heeft. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure voor verdere afhandeling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/540818 / HA ZA 17-1181
Vonnis van 28 oktober 2020
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R. Zwanenberg te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUION 50 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.E. van Roggen te Nieuwegein.
Partijen zullen ook in dit vonnis mede [naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [eisers] (eisers gezamenlijk) en Quion worden genoemd.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 oktober 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de akte met het oog op de nadere comparitie; akte overlegging producties + akte vermeerdering eis;
- de nadere akte gedaagde in conventie van 21 januari 2020 (tevens bevestiging eerdere wijziging van eis);
- het proces-verbaal van de comparitie van 21 januari 2020, waaraan zijn gehecht de brief van mr. Van Roggen van 9 maart 2020 en de brief van mr Zwanenberg van 11 maart 2020;
de pleitnota van [eisers]
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De gewijzigde vordering in conventie

2.1
[eisers] hebben bij akte van 21 januari 2021 hun eis vermeerderd.
De rechtbank vermeldt hierna de eis zoals die thans luidt. De wijziging is vervat in de hierna te noemen punten 8, 12 en 13.
[eisers] vorderen thans dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat Quion jegens hen is tekortgeschoten ter zake (haar zorgplicht ex) artikel 4:34 Wft;
2 zal verklaren voor recht dat Quion is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen jegens hen, althans onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, doordat zij jegens hen is tekortgeschoten ter zake (haar zorgplicht ex) artikel 4:34 Wft;
3 zal verklaren voor recht dat Quion aansprakelijk is voor alle schade die
[eisers] hebben geleden, lijden en/of nog zullen lijden, doordat Quion indertijd is tekortgeschoten ter zake (haar zorgplicht ex) artikel 4:34 Wft e. e. a. nader op te maken bij staat en te vereffenen overeenkomstig de wet;
4 zal verklaren voor recht dat de reeds betaalde rentetermijnen en nog verschuldigde rentetermijnen over voornoemd bedrag van € 62.888,89 schade voor [eisers] vormen die voor 100% voor vergoeding door Quion in aanmerking komt, alsmede om Quion te veroordelen tot betaling hiervan, welke schade nader moet worden
opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet, e. e. a. te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
5 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 37.417,26, e.e.a. ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in
goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
6 zal verklaren voor recht dat de reeds betaalde rentetermijnen en nog verschuldigde rentetermijnen over het genoemde bedrag van € 221.394,87 schade voor [eisers] vormen die voor 75% voor vergoeding in aanmerking komt, alsmede om Quion te veroordelen tot betaling hiervan, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat envereffend overeenkomstig de wet, e. e. a. te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
7 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 106.147,10, e.e.a. ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in
goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
8 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 131.111,--, e.e.a. ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in
goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
9 zal verklaren voor recht dat het rentevoorstel van Quion, van 4,2%, in strijd was met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was als bedoeld in artikel 6:248 BW, alsmede zal verklaren voor recht dat [eisers] over de periode 7 december 2015 tot en met 30 november 2018 een rentepercentage van 3% per jaar verschuldigd waren c.q. zijn, alsmede Quion zal veroordelen tot betaling van hetgeen [eisers] over laatstgenoemde periode meer aan renteverplichtingen hebben voldaan, zulks ter zake voornoemde gronden verschuldigd, e. e. a. te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, welk bedrag nader moet worden opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet;
10 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 5.136,04, e. e. a. ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
11 zal verklaren voor recht dat het rentevoorstel van Quion over de periode
1 december 2018 tot en met 30 november 2021 van 4% in strijd was met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was als bedoeld in artikel 6:248 BW, alsmede zal verklaren voor recht dat [eisers] over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2021 een rente van 2 % per jaar (althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen rentepercentage) verschuldigd waren dan wel zijn en Quion zal veroordelen tot betaling van hetgeen zij over laatstgenoemde periode meer aan renteverplichtingen hebben voldaan, zulks ter zake voornoemde gronden verschuldigd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 20 februari 2019, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, welk bedrag nader moet worden opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet;
12 Quion zal veroordelen tot betaling van € 495,-- e.e.a. er zake voornoemde gronden verschuldigd, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en, voor het geval betaling binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf 21 januari 2020, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
13 Quion zal verbieden om de executie van de woning van [eisers] op te (laten) pakken zolang [eisers] hun (maandelijkse) verplichtingen jegens Quion onverminderd nakomen;
14 Quion zal veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris en de verschotten van de advocaat van [eisers] ;
15 Quion zal veroordelen in de nakosten, een bedrag begroot op € 205,-- in de zin van artikel 237, lid 4 Rv, te vermeerderen met € 68,-- in geval van betekening, e. e. a. conform het forfaitaire liquidatietarief;
2.2
Zij baseren de eisvermeerdering ter zake van de punten 8, 12 en 13 op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen, waarbij zij, mede in reactie op het verweer van Quion dat punt 8 van de gewijzigde eis overlapt met punten 4 tot en met 7, hebben aangegeven dat de vorderingen niet cumulatief maar alternatief zijn bedoeld.
2.2.1
Hun schade bestaat mede in het verschil tussen de rente die hun vorige geldverstrekker rekende dan wel, bij voortzetting van de lening, zou hebben gerekend en de rente die Quion rekende en rekent. Gecumuleerd vanaf 2008 komt dat neer op een bedrag van € 131.111,--. Zij leggen als productie 107 een berekening daarvan over en verwijzen voorts naar producties 103 tot en met 106.
2.2.2
Zij hebben hun woning voorts recent laten taxeren.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn redelijk, en zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
2.2.3
Quion heeft herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat zij tot uitwinning van haar hypotheekrecht wil overgaan. Daarvoor bestaat geen enkele rechtvaardiging. [eisers] komen reeds jaren hun hypothecaire verplichtingen na en er is sprake van overwaarde van de woning.
Quion zou onrechtmatig handelen wanneer zij de woning zou doen veilen omdat dat tot substantiële schade voor hen zou leiden, terwijl [eisers] dan ook hun verhaalsmogelijkheid zullen verliezen. Quion is een sterfhuis-constructie zonder eigen middelen.

3..De aangepaste vordering in reconventie

3.1
Quion heeft bij nadere akte van 21 januari 2020 haar eis aangepast.
De rechtbank vermeldt hierna de eis zoals die thans luidt.
Quion vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat Quion per 30 november 2018 van [verweersters ] te vorderen heeft een bedrag van € 518.140,51, te vermeerderen dan wel te verminderen met een bedrag vanwege de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank in conventie inzake de verschuldigde rente vanaf 1 december 2018;
2 [verweersters ] hoofdelijk, aldus dat als de een betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, zal veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente over die kosten voor zover die niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en in dat laatste geval tot betaling van de nakosten van € 205,--, te verhogen met € 68,-- in geval van betekening, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf voormelde termijn van voldoening.

4..De verdere beoordeling

4.1
De rechtbank neemt hier over wat in het vonnis van 16 oktober 2019 is overwogen en beslist en blijft daarbij.
in conventie
4.2
Quion heeft zich verzet tegen de eisvermeerdering in conventie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Er is door de vermeerdering van de eis geen sprake van onredelijke bemoeilijking van de verdediging of onredelijke vertraging van het geding.
De rechtbank zal daarom beslissen op de vermeerderde eis.
Verklaringen voor recht (1-3)
4.3
De gevorderde verklaring voor recht onder 2 zal, ingevolge wat in het
tussenvonnis van 19 september 2018 onder 7.4 is overwogen, worden gegeven als hierna in
het dictum zal worden vermeld.
Gelet op de inhoud van die verklaring voor recht ontbreekt belang bij de onder 1
gevorderde verklaring voor recht.
De gevorderde verklaring voor recht onder 3 zal ingevolge wat in het tussenvonnis van
19 september 2018 onder 7.5 en 7.6 is overwogen worden gegeven als hierna in het dictum
zal worden vermeld.
Schade (4-8)
4.4
De rechtbank vat samen wat tot dusverre ter zake van de schade (huidige eis, punten 4-8) is beslist.
4.4.1
De overkreditering bestaat uit het verschil in hoofdsom tussen de destijds bestaande lening van [eisers] en de door Quion aan hen verstrekte lening, een bedrag van € 71.048,40. (r.o 4.8.4 van het vonnis van 16 oktober 2019). De gecumuleerde teveel betaalde rente over dat bedrag (r.o 4.8.6 van dat vonnis) vormt schade voor [eisers] .
4.4.2
De schade wordt met toepassing van artikel 6:101 BW verdeeld over [eisers] en Quion, waarbij de vergoedingsplicht van Quion wordt verminderd met 75% (r.o. 7.6 van het vonnis van 19 september 2018).
4.4.3
Voor de periode december 2018-december 2021 geldt een rente van 3% (r.o 4.5.1 tot en met 4.6.3 van het vonnis van 2019).
4.5
Gelet op wat hiervoor onder 4.4 is overwogen komt de vordering onder 8 niet voor toewijzing in aanmerking. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht. Het standpunt van
[eisers] is steeds geweest dat ook de rente over het overgesloten deel van de lening schade was. Zij hebben dat standpunt, zoals overwogen onder 4.8.5 van het vonnis van
16 oktober 2019, niet behoorlijk onderbouwd. De producties 27, 28 en 29 (die, met toevoeging van facturen van K&R, ook als producties 30, 31 en 32 zijn overgelegd) waarnaar wordt verwezen bevatten geen relevante gegevens, terwijl productie 34 slechts een offerte uit 2007 betreft, die evenmin als voldoende onderbouwing kan gelden. Ook de producties 103-107 waarnaar [eisers] verwijzen bieden die deugdelijke onderbouwing niet. Ook als wordt aangenomen dat de overgelegde offerte in 2007 is geaccepteerd volgt daaruit niet hoe het renteverloop bij hun aanvankelijke financier is geweest respectievelijk, bij voortzetting van de lening, zou zijn geweest. De bankafschriften en het overzicht van kaal opgetelde bedragen zonder onderbouwende stukken of deugdelijke toelichting, onder meer op de fiscaliteit is, in dit stadium van de procedure en gelet op het verweer, onvoldoende. Gelet op het stadium waarin de procedure verkeert is er geen ruimte voor een nieuwe kans voor [eisers] op dit punt.
Dat Quion niet heeft betwist dat zij destijds een hogere rente dan de marktrente hanteerde vanwege het hogere risico bij het verstrekken van een lening aan [eisers] is onvoldoende om voorbij te gaan aan deze gebreken in de onderbouwing. Dit is echter wel van belang voor de beslissing in die zin dat daarmee de mogelijkheid van additionele schade ten gevolge van de overkreditering voldoende aannemelijk is, zodat op dat punt verwijzing naar de schadestaat zal volgen. Van belang daarbij is dat het percentage van 75 eigen schuld ook op die eventuele additionele schade toepasselijk is.
4.6
Van de vordering tot schadevergoeding (de huidige eis, punten 4-7) is per saldo voorts toewijsbaar 25% van de door [eisers] reeds betaalde gecumuleerde rente vanaf de aanvang van de lening, 2 juni 2008, over een bedrag van € 71.048,40, een en ander zo lang de lening in stand blijft. Dat daarmee Quion verplicht de voor [eisers] te dure woning subsidieert, zoals Quion dat interpreteert, is een gevolg van de overkreditering die naar haar aard voortduurt tot het einde van de overeenkomst.
De verschuldigdheid van wettelijke rente en de ingangsdatum van 20 november 2017 daarvan zijn als onbestreden toewijsbaar.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Overige vorderingen (9-13)
4.7
De vorderingen onder 9 en 10 komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat Quion zich bereid heeft verklaard de rente over de periode van 1 december 2015 tot en met 30 november 2018 op 3% per jaar te stellen en de daarmee samenhangende vergoeding (wegens teveel betaalde rente) reeds door haar in mindering is gebracht op haar vordering in reconventie (conclusie van antwoord onder punt 93).
4.8
De gevorderde verklaring voor recht onder 11 zal worden gegeven, ingevolge wat in het tussenvonnis van 16 oktober 2019 onder 4.7 is overwogen.
Quion zal worden veroordeeld tot terugbetaling aan [eisers] van wat zij vanaf
1 december 2018 méér dan 3% per jaar aan rente heeft ontvangen. Desgewenst kan tot verrekening worden overgegaan.
De zaak zal op dit punt niet worden verwezen naar de schadestaatprocedure, omdat de ongedaanmakingsverbintenis die ontstaat uit onverschuldigde betaling niet tot schadevergoeding strekt. Ook hier kunnen partijen wel verrekenen.
De wettelijke rente en de ingangsdatum van 20 februari 2019 daarvan zijn, zoals daar is overwogen, toewijsbaar.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
4.9
De vordering onder 12 wordt afgewezen. Anders dan [eisers] stellen vormen de kosten van taxatie van € 495,-- geen kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De waarde van de woning is immers niet van belang voor de oordelen daarover. Een andere rechtsgrond voor de vordering onder 12 is gesteld noch gebleken.
4.1
Het gevorderde executieverbod voor Quion onder 13 gaat te ver. Vast staat dat sprake is van een oude achterstand in de betalingen waarop weliswaar is ingelopen, maar die nog steeds bestaat; relevante toekomstige ontwikkelingen zijn voorts niet uit te sluiten. Daarbij komt dat [eisers] in 2009 een onherroepelijke volmacht voor executie aan Quion gegeven voor onbepaalde tijd. Quion heeft voorts tot dusver geen executiemaatregelen genomen. Ook op dit punt is de vordering niet toewijsbaar.
Dat neemt niet weg dat van Quion wordt verwacht dat zij niet tot executie overgaat totdat meer duidelijkheid is verkregen, zoals bedoeld in 4.13 hierna.
in reconventie
4.11
In het vonnis van 16 oktober 2019 is overwogen dat partijen het eens zijn over de omvang van de openstaande schuld in hoofdsom en dus de reconventionele vordering: deze bedraagt € 540.000,--, te vermeerderen in geval van overkreditering met € 18.140,61.
Na de eisvermeerdering luidt de vordering van Quion:
verklaring voor recht dat zij per 30 november 2018 van [verweersters ] te vorderen hebben € 518.140.51, te vermeerderen dan wel te verminderen met een bedrag vanwege de gevolgen van de uitkomst van de uitspraak van de rechtbank in conventie (petitum nr. 11) inzake de verschuldigde rente vanaf 1 december 2018”.
Quion heeft aangegeven dat de reden voor deze eisvermeerdering is gelegen in de duidelijkheid. In het lichaam van de akte waarbij Quion haar eis heeft vermeerderd noemt zij een bedrag van € 558.140,61, waarvan, na aftrek van de teveel betaalde rente tot en met mei 2020, resteert € 551.245,58, en verwijst zij naar haar akte van 17 april 2019, waarin zij ook het bedrag van € 558.140,61 noemt. Hoewel, tegen die achtergrond, mogelijk sprake is van een verschrijving in het petitum komt deze slordigheid, mede gelet op eerdere slordigheden aan haar zijde, de belangen van [verweersters ] en het stadium van de procedure, voor rekening van Quion en wordt zij gehouden aan de tekst van haar petitum. Meer dan dat kan dan ook niet worden toegewezen. Uiteraard brengt dat geen verandering in de werkelijke omvang van het verschuldigde.
Omtrent die werkelijke omvang wordt het volgende overwogen. De advocaat van [verweersters ] heeft bij brief van 11 maart 2020 erop gewezen dat Quion ter comparitie van 21 januari 2020 heeft erkend dat de rentewijziging (renteverhoging) reeds per december 2018 (en niet eerst per januari 2019) is ingegaan, waardoor zij over de periode tot en met mei 2020 niet 17 maanden lang € 405,59 = € 6.895,03 te veel rente hebben betaald, maar 18 maanden lang, dus € 7.300,62. De vordering van Quion bedraagt dus niet
€ 551.245,58, maar € 550.897,41, aldus [verweersters ] Quion heeft op bedoelde brief niet gereageerd, zodat de rechtbank haar daarmee akkoord vertrouwt.
Nu het bedrag dat Quion te vorderen heeft daarmee hoger ligt dan het bedrag van € 518.140.51 zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen
.Het slot van het petitum op dat punt ziet op de verrekening en zal worden toegewezen als na te melden.
in conventie en in reconventie voorts
4.12
In conventie worden [eisers] en Quion beide gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De rechtbank zal de proceskosten daarom compenseren als hierna zal worden vermeld. In reconventie geldt hetzelfde.
4.13
De rechtbank merkt het volgende op. Met dit vonnis is per saldo de restschuld in hoofdsom vastgesteld alsmede de financiële verplichtingen over en weer. Hoewel Quion zich schuldig heeft gemaakt aan overkreditering kan die enkele omstandigheid (nog daargelaten de aanzienlijke mate van eigen schuld van [eisers] ) er niet toe leiden dat zij zonder meer moet dulden dat [eisers] voor onbepaalde tijd in de woning blijven wonen, waarbij Quion het voortbestaan van de lening en de bestaande achterstand moet blijven accepteren. De verwijzing naar de schadestaat maakt dat niet anders.
Als zij in die woning wensen te blijven zullen [eisers] ofwel die achterstand binnen afzienbare tijd moeten betalen en vervolgens hun maandelijkse verplichtingen stipt moeten nakomen, ofwel de gehele lening moeten aflossen in het kader van verkoop van de woning dan wel het oversluiten van de lening. [eisers] zullen daartoe actie dienen te ondernemen en van Quion wordt verwacht dat zij hen daartoe een redelijke termijn gunt –te denken valt aan een half jaar- en voor zoveel nodig haar medewerking verleent, bijvoorbeeld als het gaat om toelichting op de BKR-registratie, zoals ter zitting door haar toegezegd.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1
verklaart voor recht dat Quion onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld, doordat zij jegens hen is tekortgeschoten in haar zorgplicht ex artikel 4:34 Wft;
5.2
veroordeelt Quion aan [eisers] te betalen een bedrag ter hoogte van 25% van de door [eisers] reeds betaalde gecumuleerde rente over een bedrag van € 71.048,40 vanaf de aanvang van de lening (2 juni 2008), te vermeerderen met de samengestelde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 november 2017 tot de dag van volledige betaling;
5.3
verklaart voor recht dat Quion aansprakelijk is voor 25% van de schade die [eisers] ten gevolge van het tekortschieten in bedoelde zorgplicht overigens hebben geleden, lijden en/of nog zullen lijden;
5.4
veroordeelt Quion tot het vergoeden van 25% van de onder 5.3 bedoelde schade, nader op te maken bij staat, voor zover niet reeds begrepen onder het bedrag genoemd onder 5.2;
5.5
verklaart voor recht dat het rentevoorstel van Quion over de periode 1 december 2018 tot en met 30 november 2021 van 4% naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, en dat [eisers] over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2021 een rente van 3 % per jaar verschuldigd waren respectievelijk zijn;
5.6
veroordeelt Quion tot terugbetaling aan [eisers] van hetgeen deze laatsten vanaf 1 december 2018 méér dan 3% per jaar aan rente hebben betaald, welk bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.7
compenseert de proceskosten aldus dat [eisers] en Quion elk de eigen kosten dragen;
5.8
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.1
verklaart voor recht dat Quion per 30 november 2018 van [verweersters ] te vorderen heeft een bedrag van € 518.140.51
,te vermeerderen dan wel te verminderen met een bedrag vanwege de gevolgen van de beslissingen in conventie;
5.11
compenseert de proceskosten aldus dat Quion en [verweersters ] elk de eigen kosten dragen;
5.12
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. J.F. Koekebakker op 28 oktober 2020.
2632/106