In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot zware mishandeling. De verdachte zou op 11 juli 2020 in Rotterdam een schoppende beweging in de richting van het hoofd van de aangever hebben gemaakt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat, op basis van de camerabeelden die tijdens de zitting zijn bekeken, niet kan worden waargenomen dat de aangever daadwerkelijk door de schopbeweging is geraakt. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. De medeverdachte had weliswaar de aangever geslagen, maar de rechtbank oordeelt dat de verdachte niet voldoende heeft bijgedragen aan het geweld om hem hiervoor te veroordelen. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor het primair ten laste gelegde en een taakstraf voor het subsidiair ten laste gelegde, maar de rechtbank volgt deze eis niet. De verdachte wordt vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, gezien de vrijspraak van de verdachte. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam.